Het digitaliseren van literair erfgoed vergroot de toegankelijkheid en digitale zichtbaarheid van literaire werken en auteurs. Dat is belangrijk voor het onderwijs, voor wetenschappelijk onderzoek en voor onze Nederlandstalige (lees)cultuur. Digitalisering heeft echter ook ongewenste bij-effecten. Juist door de digitale beschikbaarheid van werken wordt de canonisering van een relatief klein aantal auteurs en literaire werken steeds weer versterkt, terwijl andere in de vergetelheid raken – en dat gebeurt niet (alleen) omwille van literaire kwaliteit. Bovendien zijn in het digitaliseringsproces zelf bepaalde machtsmechanismen verweven, die van grote invloed zijn op de selectie van titels die digitaal beschikbaar gesteld (kunnen) worden. In deze bijdrage wil ik laten zien hoe digitalisering de kracht van canonisering versterkt, waarom dat problematisch is en of hier iets aan te doen valt – mochten we vinden dat dat moet.
Digitalisering als ‘slachthuis van de literatuur’
Canonisering brengt een genadeloze slachting teweeg in het historische literaire aanbod, waardoor een klein aantal boeken komt bovendrijven en de rest voorgoed in de schaduwen van de literatuurgeschiedenis verdwijnt. De term slachting leende ik van Franco Moretti, die spreekt van ‘the slaughterhouse of literature’ (‘het slachthuis van de literatuur’).1Digitalisering is een van de instrumenten die bijdraagt aan dit fenomeen. Dit heeft te maken met de bewuste en onbewuste selectieprocessen die een rol spelen bij het digitaliseren van literaire werken.
Als het gaat om de digitalisering van Nederlandstalige literaire werken, is de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) de belangrijkste speler. DBNL streeft ernaar de belangrijkste teksten ooit verschenen in de Nederlandse taal te digitaliseren en beschikbaar te stellen op de website dbnl.org. Behalve literaire werken zijn dat ook secundaire literatuur, cultuurhistorische en taalkundige werken. De DBNL-collectie omvat op dit moment ruim 10.000 boeken en 5.000 tijdschriftjaargangen. Er worden jaarlijks zo’n 800 boeken en tijdschriftjaargangen toegevoegd.
Behalve teksten uit Nederland omvat DBNL ook werken uit Vlaanderen, Suriname en de Caribische eilanden. DBNL richt zich dus nadrukkelijk op het hele Nederlandse taalgebied en wordt dan ook grotendeels gefinancierd door de Taalunie. Sinds 2015 is DBNL ondergebracht bij de KB, de nationale bibliotheek van Nederland en is er sprake van een samenwerkingsverband met de Taalunie en de vzw Vlaamse Erfgoedbibliotheken.
De KB heeft de ambitie om de volledige Nederlandse boekproductie te digitaliseren. Het ingewikkelde is dat we eigenlijk helemaal niet weten om hoeveel en welke boeken het precies gaat. Een onbekend deel van de werken is namelijk verloren gegaan en is niet gedocumenteerd in catalogi of bibliografieën. Wat we wel weten is dat er ongeveer 3,5 miljoen boeken in de magazijnen van de KB liggen en dat dat lang niet alles is. Hier heeft dus al een eerste selectie plaatsgevonden, want wat niet fysiek bewaard gebleven is, kan niet gedigitaliseerd worden.
Op dit moment zijn er ongeveer 900.000 boeken gedigitaliseerd door de KB en dat aantal loopt gestaag op. Het materiaal wordt ingescand, met OCR-technieken beter doorzoekbaar gemaakt, en beschikbaar gesteld in Delpher. Slechts een klein gedeelte daarvan komt in aanmerking voor de luxe-behandeling die DBNL-teksten krijgen: een nagenoeg correcte fulltext volgens de internationale standaard TEI XML en een rijke metadatering die verbanden legt tussen de verschillende teksten in de collectie. De DBNL-collectie omvat dus slechts een fractie van de Nederlands(talig)e boekproductie en is daarmee dus behoorlijk exclusief.
Om te bepalen wat uit die enorme berg van alles wat ooit verschenen is belangrijk genoeg is om in de DBNL-collectie op te nemen, is houvast nodig, een richtsnoer. Daarvoor kan de adviescommissie DBNL-collectie niet anders dan zich bogen op de literatuurgeschiedenis zoals die geschreven wordt door vakgenoten, die benoemen welke boeken er in het verleden toe deden of er nu nog toe doen. Daardoor is DBNL een grote bevestiger van de status quo. DBNL reproduceert de literaire hiërarchie zoals die is vastgelegd in secundaire bronnen en in ons collectieve geheugen. Daarmee versterkt DBNL keer op keer de status van auteurs en werken die al status toebedeeld hebben gekregen. De stemmen van onder meer vrouwen of van schrijvers uit de voormalige koloniën horen we minder. De DBNL-collectie is daarmee – net als de canon zelf – de uitkomst van een machtsproces.
De kracht van canonisering
Is dat een probleem? Ik denk van wel. Een groot deel van de respondenten van de canonenquête is het met mij eens dat er meer aandacht moet zijn voor genderdiversiteit en culturele diversiteit in de canon. Het ontbreken van deze stemmen in DBNL werkt door in ons onderwijs, onderzoek en in onze (lees)cultuur – en uiteindelijk dus ook in de canon. Juist door de digitale aard van DBNL wordt het effect van canonisering nog verder versterkt.
Ten eerste zijn docenten, aan buitenlandse universiteiten, maar ook hier, sterk afhankelijk van DBNL voor de lectuur die ze hun studenten voorschrijven. Want de teksten zijn toegankelijk, makkelijk vindbaar en het kost niets. Ik kan me voorstellen dat voor middelbare scholen hetzelfde geldt. Ook voor wetenschappers, ten tweede, zijn DBNL-teksten toegankelijker en bruikbaarder dan andere bronnen: je vindt de teksten eenvoudiger, je hoeft niet het land door te reizen naar een specifieke bibliotheek of archief. Alles is volledig doorzoekbaar, je kunt woorden tellen, je kunt andersoortige analyses doen, zoals computationeel onderzoek. Tot slot betekent opname van een auteur of werk in DBNL betere online vindbaarheid. Er kunnen koppelingen worden gemaakt met andere data, zoals Wikipedia of het auteursportaal-in-wording van het Literatuurmuseum.
Als gezaghebbende bron draagt DBNL zélf dus in sterke mate bij aan de canonisering van auteurs en literaire werken. Steeds weer dezelfde namen en titels komen voorbij, in een eindeloze stroom van herhaling en herbevestiging, en graven zich in in ons collectieve geheugen. Het wordt daardoor steeds moeilijker om andere stemmen toe te laten. Kunnen we aan de kracht van canonisering ontsnappen?
Digitalisering en canonisering
Voordat ik die vraag zal proberen te beantwoorden, ga ik het nog een beetje erger maken. Al zou je een prachtige, evenwichtige selectie hebben bepaald voor DBNL waarin alle ongehoorde stemmen hun zegje doen, dan nóg heb je te maken met de effecten van canonisering.
Ten eerste zijn we voor de digitalisering van gedrukt materiaal afhankelijk van bewaarbeleid. Het huidige beleid van de KB is dat we alle boeken die in Nederland verschenen zijn, bewaren. Onze voorgangers maakten echter bewust of onbewust keuzes in wat ze bewaarden. Hierdoor is de KB-collectie op bepaalde punten incompleet. Zo lijkt het erop dat werken van Indische auteurs minder goed bewaard zijn gebleven in de KB, en dat lijkt nog sterker te gelden voor werken die zijn geschreven door Indische vrouwen. Hetzelfde geldt voor werken met een LHBTI-thematiek, of populaire genres. Nader onderzoek is nodig om de omvang van dit soort hiaten te bepalen, maar dát er sprake is van hiaten, kunnen we wel aannemen.
Zo ontbreekt in de KB-collectie de novelle die veelal wordt beschouwd als de eerste Nederlandse detective: Het succes van den rechercheur van P. Tesselhoff jr. uit 1900. Dit werk wordt vermeld in verschillende bibliografieën, maar het is de KB tot nu toe niet gelukt om een exemplaar te bemachtigen. Dit soort genres werd door de KB vroeger niet bewaard, omdat zij als ‘lager’ werden beschouwd. Vanuit letterkundig en cultuurhistorisch perspectief bezien gaat het echter om een belangrijk werk, dat we graag aan de DBNL-collectie wilden toevoegen. En dat is gelukt! Maar wel via een omweg: via een verzamelaar ontvingen we kopieën die we konden digitaliseren. Uit dit voorbeeld blijkt dat het historische bewaarbeleid van de KB van invloed kan zijn op de samenstelling van de DBNL-collectie. Al is in dit specifieke geval een olifantenpaadje gevonden, het effect kan zijn dat we werken van minder canonieke auteurs, uit ‘lagere’ genres en van vrouwen niet kunnen opnemen in de DBNL-collectie, omdat er geen exemplaar voorhanden is.
Het tweede voorbeeld dat ik wil bespreken, laat mooi zien hoe canonisering doorwerkt op verschillende niveaus en maakt inzichtelijk dat ook schijnbaar praktische zaken hierbij een rol spelen. Bij werken die voor 1800 zijn verschenen, digitaliseren we voor DBNL bij voorkeur een recentere editie in plaats van de eerste druk. Dit soort edities zijn namelijk voorzien van duiding en zijn voor de moderne lezer beter leesbaar dan de originele bron. Werken van vrouwen uit de vroegmoderne tijd zijn echter minder vaak in edities opgenomen dan werken van mannen – daar begint het al. Het ingewikkelde is dat het vele malen duurder is om oorspronkelijke vroegmoderne werken te digitaliseren dan edities uit de 19e of 20e eeuw. De destijds gebruikte drukletters zijn namelijk niet goed te herkennen door software, dus de werken moeten volledig worden overgetypt. Het resultaat is dat we minder vroegmoderne werken van vrouwen kunnen digitaliseren dan van mannen, vanwege de kosten.
Er is dus sprake van een versterkend effect. We zagen dat DBNL zelf in sterke mate bijdraagt aan canonisering, door de manier van selecteren, de toegankelijkheid en het gebruik van de collectie. En daarbovenop werkt canonisering door op alle niveaus in het selectie- en digitaliseringsproces van DBNL.
Is er een uitweg?
Ik denk dat we bescheiden moeten zijn over de mogelijkheden om dit patroon te doorbreken. Of, cynischer: dat we machteloos staan tegenover het slachthuis van de literatuur en de machtsmechanismen die ten grondslag liggen aan canonisering. Het is niet aan DBNL om activistisch te zijn en een radicaal alternatief te bieden voor de canon.
Aan de andere kant is het naar mijn mening onze morele plicht als nationale bibliotheek om ervoor te zorgen dat werken en auteurs die bewust of onbewust zijn uitgesloten in het verleden, gerepresenteerd zijn in onze collecties. Hiervoor is nader onderzoek nodig naar de hiaten in de KB-collectie als geheel en in de DBNL-collectie in het bijzonder. DBNL is namelijk de plaats bij uitstek waar die auteurs en werken zichtbaar kunnen worden gemaakt.
1 Franco Moretti, ‘The Slaughterhouse of Literature’. In: MLQ: Modern Language Quarterly, Volume 61, Number 1, March 2000, pp. 207-227 (Article)
vierbunders zegt
Is dat zo dat er mensen zijn die de website van DBNL bezoeken met de verwachting daar gratis de teksten te vinden die door het literaire veld in Nederland en Vlaanderen als “de essentiële literatuur” worden beschouwd? Of laat ons de vraag omkeren: stel dat DBNL niet bestond, zou die canon er echt anders uitzien? We gaan toch maar boeken opzoeken in bibliotheken nadat we er eerst over gehoord of gelezen hebben? Pas dan gaan we zoeken in welke bibliotheek dat werk beschikbaar is. Ik dacht dat het de morele plicht is voor een nationale bibliotheek om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk alle werken en auteurs uit de Nederlandstalige literatuur zouden aanwezig zijn, maar zonder zich het recht toe te eigenen aan enige manipulatie te doen vanuit eigen bewuste of onbewuste overtuiging of zienswijze. Dergelijke beïnvloeding is dan toch niets anders dan arbitraire “positieve discriminatie”?
Berthold van Maris zegt
Ik vind op dbnl ook de nodige niet-canonieke literaire curiosa uit de 17e en 18e eeuw, gelukkig.