Gert de Jager verzorgde een fraaie en boeiende editie van een weinig bekend gedicht van Herman Gorter, In memoriam; bij den dood eener communiste. De dichter van Mei, Verzen en Pan rouwt om de dood van zijn echtgenote, Wies Cnoop Koopmans, die op 19 november 1916 overleed. De bundel telt 52, veelal korte gedichten en verscheen eerst in 1925 of 1926 in een privé-uitgave van drie exemplaren en vervolgens in 1928 – een jaar na het overlijden van de dichter – in een handelsuitgave.
Mogelijk begon Gorter kort na de dood van Wies aan het gedicht, maar De Jager maakt het wat mij betreft aannemelijk dat hij het werk kort voor zijn laatste dichterlijke opleving in 1924 voltooide. Nog één keer zou hij een nieuw geluid laten klinken.
Latere lezers zijn niet mild geweest voor deze late Gorter. Zo las S. Vestdijk in dat werk een “in abstractie verstarden ouderdomsstijl”, even groots van pretentie als onmenselijk. Ook de editeur spaart zijn kritiek niet. Ja, er is nogal wat rijmdwang en aan gemeenplaatsen schort het evenmin. Maar toch: de muzikale dramatisering en wellicht op Dante geïnspireerde numerieke principes maken het tot een nog altijd indrukwekkend geheel.
Weer latere lezers kunnen de dichter wederom de maat nemen. Door Wies, de betreurde communiste, te idealiseren maakt hij zichzelf in zekere zin onaantastbaar, ook als minnaar van zijn twee aardse ‘geheime geliefden’. Bovendien gebruikt hij de gestorvene als een projectiescherm van eigen passies. Zij immers “had de Poëzie lief”, en “toen kreeg die Vrouw mij lief. / Want in mij was de Poëzie”, waarna dichter en Vrouw “samen naar de Schoonheid” zochten, “in de Arbeidersklasse”. Schaamteloze toe-eigening? De editeur gaat zo ver niet en dat is goed. Laat de bundel – fraai vormgegeven en met een omslag rood als jonge kersen – in handen vallen van nieuwe lezers.
Die lezers zouden ook geraakt kunnen worden door de soberheid van een van de laatste gedichten uit deze late bundel, door de ogenschijnlijke metrische onhandigheid in de vierde regel, de al even ogenschijnlijk overdadige regelherhalingen, door de verlatenheid die uit de smalle regels spreekt:
Ledig is het Heelal,
Ledig zijn alle werven,
Nu stil is hare mond.
En het is avond.Zij is
Er niet meer,
Er is alleen gemis,
En het is avond.Ledig is het Heelal,
Ledig zijn alle werven,
Nu verdwene’ is haar straal.
Laat een reactie achter