Een handvol herfstdagen in redelijke afzondering, ter voorbereiding op lezingen in de laatste maanden van dit jaar en op toekomstige boeken. In het gelukkige bezit van een eerste druk van de roman ‘Rood paleis’ van F. Bordewijk uit 1936.
Ik las dit boek als eerstejaarsstudent Nederlands in Utrecht (1990) in een cursus verhaalanalyse. Wat ik mij herinner is dat ik betoverd werd door de pregnante stijl en door het raadselachtige beeldgebruik. Ook herinnerde ik mij de naam van de hond, die aan het slot van het laatste hoofdstuk de benen neemt: Walter Leopold van Brandhuizen (“Kon niet alles liggen in een naam?”). Veel diepere betekenissen zal ik er toen niet aan onttrokken hebben. Het ging er vooral om dat we het vertelperspectief en de gedachteweergave konden benoemen en onderbouwen.
Deze week: herlezen in treinen en kamers.
‘Rood paleis’ is een meesterwerk! Een aanduiding als ‘bordeelroman’ (wat het maar zeer oppervlakkig is) doet geen recht aan deze groteske vertelling over twee mannen – de decadent Henri Leroy en zijn vitale tegenspeler Thijs Herdigein – die in 1913 de ondergang van de negentiende eeuw beleven. Die neergang wordt gematerialiseerd in het verval van een bordeel en haar uitbaatster, mevrouw Doom. Er gebeurt eigenlijk vrijwel niets in deze roman. Wel wordt er veel bespiegeld, onder andere over de dialectiek als denkstijl.
Dat laatste intrigeerde Menno ter Braak, die zijn bespreking van ‘Rood paleis’ voor Het Vaderland voorbereidde door potloodstrepen, marginalia en aantekeningen te noteren in zijn exemplaar. Dat nog altijd puntgave boek uit zijn huisbibliotheek bevindt zich sinds 2013 in de Leidse universiteitsbibliotheek. Er gaat daar een wereld voor mij open! Lees dat boek vooral.
Werk in uitvoering, wordt vervolgd.
Laat een reactie achter