Waan
‘k Heb al te lang in boeken en papieren
waar muf het oud verleden opengeurde,
uit fraaie handschriften en uit verscheurde
bladen die vergulde kapitalen sieren,
mijzelf bedrogen. Want er is geen leven,
zoo weet ik nu, in wat wordt neergeschreven,
daar is alleen wat zelfbedrog en strijd,
illusies, eigenwaan en ijdelheid.
Daarom heb ik een blonde vrouw genomen,
‘k weet niet waartoe, doch met ’t verlangen om
een waan in dit beleven te ontkomen.
Doch nu ik haar dan eindlijk heb bezeten,
en ook uit deze roes weer tot mijzelven kom
ben ik van twijfel meer dan ooit vervreten.
••
Wintersche eenzaamheid
Die wintermiddagen, de ramen dicht,
halfdroomend bij het vlammend vuur te lezen,
de oogen op het boek en in zichzelf gericht
een tweede blik, die van minder gewicht,
als ik ’t gelooven kon, zou moeten wezen.
Wat was er smartelijks en wat aan rouw,
dat ik niet zonder treurnis kon gedenken?
En was het vuur, dat danste in de schouw,
voortvluchtig als verloren vriend of vrouw,
van wie de laatste glimp spotlachend wenkte?
Toch steeg de kilte door het zacht geraas
der vlammen, die zich in den haard ophieven:
verbrande blokjes werden hiëroglyphen
van zwarte asch, gehuld in roode waas,
gemakkelijk de droefheid ten gerieve …
Ik zou niet moeten weten wat ik las,
ik zou niet kunnen lezen zonder deze
tot dooven voorbeschikte gloeiende asch, —
als tóch dit wintermiddaglicht daar was,
verstoken achter veel geheime vreezen!
Pierre H. Dubois (1917-1999)
uit: In de vreemde (1941)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail
Laat een reactie achter