De eerste helft van Was, de debuutroman van Jilt Jorritsma (Lebowski, 2021), wist me zeker te boeien, en die is ook heel goed qua taalgebruik, naar mijn idee. In de tweede helft verslapte mijn aandacht voor het verhaal enigszins, en vielen me enkele oneffenheden in de tekst op, die in een tweede druk wellicht gecorrigeerd kunnen worden.
Wyrd zet zijn zaag in een van de overhangende takken die / dreigt af te breken en begint te zagen. (133-134)
Dat moet, denk ik, niet dreigt zijn maar dreigen, want alle takken die dreigen af te breken zullen moeten worden afgezaagd, niet alleen die ene waar Wyrd zijn zaag in zet.
En betekent de zaag in iets zetten niet al dat je begint te zagen? Waarom zou je trouwens de zaag in een tak zetten, als je niet van plan bent die af te zagen?
De volgende ochtend vindt Wyrd de oude man bij de vijver, hij steekt een lange stok herhaaldelijk in en uit een wak in het ijs (147)
Ik neem aan dat hij in de tweede zin verwijst naar de oude man in de eerste zin; de oude man is echter lijdend voorwerp in de eerste zin, terwijl hij onderwerp is in de tweede zin.
En hadden deze zinnen niet beter gescheiden kunnen worden door een puntkomma of een punt?
Kan je, staand bij een vijver, een stok uit een wak steken?
Is een wak niet min of meer per definitie zo’n ding dat in ijs voorkomt, zeker als het over een wak in een vijver gaat?
Al onze handelingen […] worden gecoördineerd door het zenuwstelsel, dat als een fijn netwerk van takken door ons vlees is gesponnen. (159)
Ik ben bereid om die takken als metafoor of metonymia op te vatten, maar blijf het vreemd vinden dat er een netwerk door vlees zou kunnen zijn gesponnen. Spinnen is het maken van draden. Bij weven kan ik me nog iets voorstellen van schering en inslag, het een door het ander.
Diep in de de [beer]put drijft een onbestendig zwart slijk. […] Wyrd pakt een afgebroken, lange tak en prikt daarmee in de drek. […] Dan stuit hij op iets wat vast is. Met een handige manoeuvre lukt het Wyrd het zware ding naar de oppervlakte te krijgen. (173)
Handig dat Wyrd niet een lange tak pakt die nog aan een boom vastzit.
Heel erg handig moet hij inderdaad zijn om met een lange tak iets zwaars uit een beerput op te diepen en naar de oppervlakte te halen. Zeker als het een mensenarm blijkt te zijn. Maar even later drijft [!] ook een uitgemergeld lichaam naar boven (174). Zo zwaar zijn die menselijke resten dus ook weer niet…
De hakken van het lichaam ploegen de aarde om, laten sporen achter, twee lange lijnen. (189)
In mijn geïnternaliseerde vocabulaire heeft een lichaam hielen en zijn schoenen en laarzen voorzien van hakken. Maar Van Dale zegt dat hakken (ook) hielen zijn. En dat is wel leuk, omdat een hak ook een landbouwwerktuig is waarmee je de grond kunt loshakken. Heel toepasselijk hier. Weer wat geleerd. Maar dat het twee lange lijnen zijn, ligt voor de oplettende lezer wel voor de hand.
In de chaos van gereedschappen die verspreid over de vloer in het schuurtje ligt, vindt hij na enig speuren een groot metalen blok. (199)
Ligt de chaos verspreid over de vloer in het schuurtje, of: liggen de gereedschappen dusdanig over de vloer van het schuurtje verspreid dat ze een chaos vormen? En is het, doordat ze niet gesorteerd aan de muur hangen, moeilijk op die vloer iets specifieks terug te vinden?
Maar hoe moeilijk kan het zijn om tussen tuingereedschappen een groot metalen blok te vinden dat twee regels verder zelfs een aambeeld blijkt te zijn?
Zodra hij het [aantekenboekje] aanraakt herkent hij de suède kaft meteen. (212)
Niet zeuren over een komma tussen twee persoonsvormen, maar maakt Zodra het gebruik van meteen hier niet geheel overbodig?
Kortom: allemaal klein bier.
Dit stukje verscheen eerder op In den vrolijken hermeneut
Robert Kruzdlo zegt
Heerlijk…, om tegelijk in twee taalhoofden te wonen. Twee helften maakt nog geen een. Ik zou graag op uw schouders willen staan. En dan nog, heb ik geen controle over wat de taal allemaal kan. Elke kunstenaar weet dat.
Arno. zegt
Ook ik heb wel eens de ervaring dat een boek qua taalgebruik dusdanig krom is dat het me gaat afleiden van het verhaal en ik het niet meer volg. Recente ervaringen betreffen bijvoorbeeld Joost Zwagerman, en Griet Op de Beeck – in dat laatste geval werd de verstoring zo ernstig dat ik het boek onuitgelezen heb weggelegd; maar daar droeg misschien aan bij dat het verhaal en de personages mij minder en minder konden boeien naarmate het verhaal vorderde. Ik ken dus die ervaring, maar vind de meeste voorbeelden in dit artikeltje wel erg veel zout op tamelijk onschuldige slakken. In het eerste voorbeeld kan ik me best voorstellen, dat slechts die ene van de overhangende takken dreigt af te breken. En dat met die zaag, ik kan me er wel de voorstelling bij maken dat iemand eerst de zaag in de vereiste positie plaatst en dan met het eigenlijke zagen begint. Zo gaat het in elk geval bij mij toe. (Die fout met enkelvoud-meervoud in bijvoeglijke bijzinnen wordt heel vaak gemaakt, maar dit is nou net een situatie waarin – anders dan in het voorbeeld van de gereedschappen – het enkelvoud verdedigbaar, te begrijpen is).
De kwestie spinnen-weven is niet zo zwart wit als jij die presenteert. Van spinnen kun je zeggen dat ze hun web weven of spinnen en niet toevallig noemen we die dieren spin, en niet weef. Hoe dan ook stoort het woord ‘gesponnen’ wat mij betreft de beeldspraak minimaal tot niet. Dat de hakken getweeën een dubbelspoor in de akker trekken is weliswaar logisch, maar toch vind ik het benoemen van de dubbellijnigheid hier niet onlogisch en nog minder storend. Als je eenmaal zo pietepeuterig gaat lezen kun je zelfs in de meest geprezen en hoogstaande literatuur nog wel hier en daar een oneffenheidje vinden. Het feit dat je gaat struikelen over futiliteiten van zulk kaliber, betekent waarschijnlijk dat het verhaal je door andere oorzaken niet meer heeft weten vast te houden. Maar goed, succes met de speurtocht naar verdere slakjes.