• Een fragment uit het (kaleidoscopische, veelstemmige) epische gedicht Simones en Dianina, van Liesbeth Lagemaat.
Loopt zo’n kleine hond op het pad in de derde kring van
het ei. Snuit aan de grond. Dat wil zeggen: heeft de hond
last van het mindere licht? Dat is niet te zeggen. Voor hem
is de aarde in de eerste plaats bedekt met een web
van geuren, een kantwerk van stank en sensatie, aroma’s
die hem zot maken van nieuwsgierigheid of elke vezel in
zijn lijf doen verstrakken. Is de bodem zijn hemel, de kiezel-
steeg jaagt hem voort. Waar zijn dommel op het kleed
bij de kachel stopt, begint zijn parade van kwareuk en
odeur. En misschien zou ik, Dianina, zou ik vanaf dit moment
wensen dat elk wezen zich op vier poten voortbewoog,
met zijn snuit dicht op de schimmels en het rottende blad en
de glanzende keien, nat van regen en heimwee en geilheid.
Wat speelt zich afin de arena van het hondenhoofd.
Woont de zon soms in zijn schedelkoepeltje? — De hond heeft
me gehoord, hij weet dat ik een verrader ben, en een voyeur.
Maar ik probeer in kaart te brengen deze stad van slaap,
de steeg van mijn tabernakelhut tot aan — wat ook weer.
Alsof voor mijn ogen een blokkade hangt, een schaduwkleed
dat mijn lome vingers niet meer op kunnen tillen. Zal het wennen.
Zal ik met gestrekte handen door de straten gaan. In de hoop
je tegen te komen die ook net een ommetje deed, met
een hoofd nog suizelig van de droom.
Liesbeth Lagemaat (1962)
uit: Simones en Dianina (2023)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht in hun mail
Laat een reactie achter