Toen ik nog recensieredacteur bij Meander was, kreeg ik eens een bundel met daarbij een uitgebreide toelichting van de dichter over zijn bedoelingen. Ik vroeg mij af of hij het niet beter bij dat stuk proza had kunnen laten, want dat had hem veel tijd en moeite bespaard. Kennelijk begreep hij niet dat het gedicht zelf de bedoeling is, ook als het autobiografisch is, of een klimaatgedicht – ik noem maar wat.
Heel aantrekkelijk vind ik nog steeds de opvattingen van Gerrit Kouwenaar in zijn experimentele periode. Niet dat deze echt nieuw waren: ze passen in het modernisme. Maar hij was wel zeer helder: het gedicht verwijst niet naar de werkelijkheid, maar het is werkelijkheid, een ding, een talig ding. Als het is gepubliceerd, staat het op zichzelf. Zijn enige band met het gedicht moest zijn dat hij de maker was, meer niet. En als hij al iets had willen zeggen, wat dan nog? Hij had geschreven wat hij had geschreven; het is aan de lezer om het gedicht te interpreteren, vaststaande interpretaties bestaan niet. De dichter weet niet meer dan de lezer. Taal gaat zijn autonome gang, in ieder geval voor een deel, en juist in poëzie kun je dat laten gebeuren. Dat gaat niet vanzelf, dat zei ook Nijhoff al: een dichter moet leren luisteren naar ‘wat het bloeivermogen van woord en syntaxis vermag’.
Ook de context is van belang bij het interpreteren van gedichten, want die beïnvloedt de werking van de taal. Een geïsoleerd gedicht lees je waarschijnlijk anders dan wanneer het in een bundel staat. Die verbanden hoeven er niet bewust zijn ingelegd; op de laatste Meander Live gaf Iduna Paalman daarvan een mooi voorbeeld: na de integrale lezing van haar laatste bundel, Bewijs van bewaring, merkte zij op dat ze woordherhalingen had gezien die haar gedichten een extra-betekenis gaven.
Je kunt het werken met de context ook tot thema verheffen, zoals in readymades of Flarf, ‘het verwerken van internetzoekresultaten in of tot een gedicht’, zoals Ton van ’t Hof schreef in het voorwoord van Flarf, een bloemlezing. En de nieuwe ‘tekstgenerator’ ChatGPT zal tevens dichters aantrekken: het gaat immers ook hier om taal. De nieuwsgierigen onder hen zullen ongetwijfeld gaan experimenteren met dit programma, als dit niet al het geval is. Welke onvermoede mogelijkheden zijn er voor de dichtkunst? De resultaten zullen boeiend zijn, daar ben ik van overtuigd. En maakt het wat uit dat een prachtig gedicht niet van Lucebert blijkt te zijn, maar door dit programma werd opgehoest? Ik denk het wel. Maar waarom dan? De tekst verandert er toch niet mee? Of verandert de blik van de lezer en daarmee de tekst?
Heel bijzonder vind ik het spelen met de context in de bundel controversiële diersoort (2021). Dat is een mix van ‘scans van de oorspronkelijke bundels met vers werk & flarden gedachten’, aldus de samenstellers arnoud rigter en sieger baljon. Ik typeerde hem in mijn recensie als volgt: het is een ‘bloemlezing zou je zeggen, maar je kunt hem net zo goed als een op zichzelf staande bundel beschouwen: hij bestaat uit vijf afdelingen, ieder voorzien van een motto. Bovendien staan namen van dichters niet bij de gedichten, waardoor ze optimaal op elkaar inwerken en een onderlinge samenhang vertonen. In de inhoudsopgave worden de dichters wel genoemd; er is daarin eveneens aangegeven uit welke gedichten fragmenten zijn genomen.’ Als je dan ook nog de oorspronkelijke contexten kent – de bundels bijvoorbeeld – is het extra boeiend. Anouk Smies schreef het eerste gedicht, met de intrigerende titel ‘Waarom ontregeling onzichtbaar is en onzichtbaarheid ontregelt’. De zesde strofe onderschrijf ik ten volle, want het is een van de dingen die poëzie zo boeiend maken:
Elk gedicht kent een achterkant
Deze achterkant wil onzichtbaar zijn
Ze wil niet geloofd worden
Voor ze inslaapt zet ze nergens een vinkje
Ze vraagt niet of deze rok haar dik maakt
en wie haar echte vrienden zijn
Deze achterkant interesseert zich niet
Dat is nog eens wat anders dan het meesturen van bedoelingen en het navertellen van gedichten.
Dit artikel verscheen ook op Meander.
Voor het gedeelte over Kouwenaar heb ik gebruik gemaakt van A.L. Sötemann, ‘Twee modernistische tradities in de Europese poëzie. Enige suggesties.’ In: DBNL
Laat een reactie achter