Enige tijd geleden verloren Nederlandse academici hun ambtenarenstatus. Daarvoor in de plaats drong de taal van ‘tenure-track’ en ‘tenure’ steeds meer het Nederlandse academische leven binnen met Amerikaanse functietitels, hoewel de route naar een vast contract met tenure behoorlijk divers is. ‘Academische vrijheid’ wordt officieel erkend door artikel 1.6 van de “Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek”. In principe dient de academische vrijheid een wetenschapper te beschermen wanneer zij impopulair onderzoek doet of op basis van haar expertise uitspraken doet die onaangenaam zijn voor universiteitsbestuurders, het publiek en de politiek.
In Nederland wordt academische vrijheid wettelijk gezien als een uitbreiding van de vrijheid van meningsuiting en wordt ze ook ingeperkt door enkele grondwettelijke beperkingen op de vrijheid van meningsuiting (met name het verbod op discriminatie). Maar omdat de Nederlandse academische vrijheid onder de vrijheid van meningsuiting valt, wordt ook de Nederlandse academische vrijheid sterk ingeperkt door alle beperkingen die het Nederlandse arbeidsrecht oplegt aan de vrijheid van meningsuiting op de werkvloer. In de praktijk is een onderzoeker met tenure niet anders dan andere Nederlandse werknemers met een vast contract.
De volledige betekenis van deze beperking van de academische vrijheid werd de afgelopen week echt duidelijk toen een rechter de Rijksuniversiteit Groningen toestemming gaf om dr. Susanne Täuber, universitair hoofddocent bij de afdeling Human Resource Management en Organizational Behaviour, te ontslaan. , vanwege een [en nu citeer ik de uitspraak van de rechter] “duurzaam verstoorde arbeidsrelatie.” (In Nederland is het niet zo eenvoudig om een vaste werknemer te ontslaan, en voor mensen met een vast contract komt meestal een rechter erbij, tenzij de werknemer en werkgever het eens kunnen worden over de voorwaarden.) Helaas legt de reden waarom de ‘arbeidsrelatie’ permanent verstoord was, de holheid van de Nederlandse academische vrijheid bloot.
Dr. Täuber werd aangeworven als (zeer prestigieuze) Rosalind Franklin Fellow aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze kreeg een zeer competitieve VENI-beurs van NWO. Zij is lid van de landelijke adviescommissie diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek (op voordracht van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen). In 2017 heeft de Rijksuniversiteit Groningen haar benoemd tot lid van de Jonge Akademie Groningen. Ik noem dit allemaal omdat ze volgens de eigen inzichten van de RUG een van hun topwetenschappers was.
De verstoorde arbeidsverhouding tussen de Rijksuniversiteit Groningen en dr. Täuber is niet voortgekomen uit haar publicatie (hier) in het Journal of Management Studies, maar uit het feitenrelaas van de rechtbank blijkt dat de faculteit zelf deze publicatie wel als oorzaak ziet van een “vertrouwensbreuk”! De rechter is in het vonnis expliciet dat de reacties van haar collega’s op het artikel “een belangrijke, zo niet doorslaggevende rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de ernstig verstoorde arbeidsrelatie.” De publicatie ligt op het vakgebied van dr. Täuber en werd zo serieus genomen dat de decaan van de faculteit stelde “dat hij de werkrelatie heeft geschaad.” De decaan schreef ook naar het tijdschrift om te klagen over het gebrek aan objectiviteit in het artikel!
Opvallend is dat, hoewel de rechtbank dus heel expliciet stelt dat het essay van dr. Täuber een belangrijke oorzakelijke rol speelde bij de schade aan de relatie op de werkvloer en fouten vindt bij haar collega’s, de vrijheid van meningsuiting noch de academische vrijheid een rol spelen in het vonnis. (Het zou op termijn een rol kunnen spelen bij de ontslagvergoeding, maar dat biedt uiteraard onvoldoende bescherming voor de academische vrijheid, zeker niet omdat die in Nederland een plafond kent.) Dat de academische vrijheid wordt beschermd, is uitdrukkelijk geen onderdeel van de overwegingen van de rechter.
Nu is de publicatie een soort auto-etnografie en vertelt deze over de ervaringen van dr. Täuber met discriminatie op het werk, de Nederlandse academische moraal en de beperkingen van een slecht geïmplementeerd wervingsprogramma voor diversiteit/positieve discriminatie. Geen van haar collega’s wordt bij naam genoemd, en hoewel het vrij duidelijk is dat ze haar eigen (verschrikkelijke) ervaringen op de afdeling beschrijft, kan geen enkele individuele collega plausibel worden geïdentificeerd. Het stuk is expliciet bedoeld om te laten zien “dat initiatieven die opzettelijk zijn opgezet om gendergelijkheid te bevorderen, onbedoeld tegen vrouwen kunnen werken.”
Nu ben ik er zeker van dat het zeer onprettig is om te horen dat de vermeende disfunctionaliteit (en erger) van een afdeling in een publicatie wordt behandeld. (Ik ben zelf eigenlijk wel benieuwd of een ethische commissie toestemming zou geven voor zo’n onderzoek.) Maar als je als academicus academische vrijheid serieus neemt, moet je geen gebruik maken van inhoudelijke meningsverschillen over academisch functioneren — in een afdeling die onderzoek doet/doceert human resources , van alle plaatsen! — om arbeidsconflicten te beslechten of te gebruiken om deze te escaleren.
Het is echt gênant dat de collega’s van dr. Täuber en het faculteitsbestuur haar artikel niet hebben behandeld als een gelegenheid om een gesprek over de afdelingscultuur te beginnen (iets wat sommige van haar collega’s ook nodig vonden). Het stuk zou zeker niet het laatste woord over het onderwerp zijn geweest. Helaas voelt het bekritiseren van de argumenten van dr. Täuber nu ook als het goedkeuren van het academisch wangedrag van de Rijksuniversiteit Groningen. En daar wil ik absoluut niet aan meedoen.
Dat wil zeggen, je hoeft het met geen van de specifieke argumenten van Dr. Täuber eens te zijn om te erkennen dat Nederlandse academici zich nu in een zeer gevaarlijke situatie bevinden waarin echte academische vrijheid alleen bestaat als je al bijna met pensioen gaat. (Zoals ik hierboven heb gesuggereerd duurt het meestal even voordat iemand in Nederland wordt ontslagen.) Nederlandse universiteiten hebben een voorbeeld gekregen van hoe ze zich kunnen ontdoen van academici die ze hinderlijk vinden of van wie het politiek opportuun is om dat te doen: maak de werkplek hels voor de werknemer, dring aan op coaching en bemiddeling van de werknemer, dring aan op verbetering van de ‘soft skills’ en bied geen passend ander werk aan. De universiteiten hoeven niet eens hun kwade trouw te verhullen, en kunnen elke recalcitrante medewerker intimideren en uit de academie duwen.
Je kunt hier een petitie ondertekenen ter ondersteuning van dr. Täuber.
Eric Schliesser is hoogleraar Politicologie aan de Universiteit van Amsterdam.
Dit stuk verscheen eerder (in het Engels) op Crooked Timber.
Geert Buelens zegt
Dank voor deze interessante toelichting. Benieuwd of dit vonnis ook de Hoge Raad kan overtuigen. Op cruciale punten lijkt dit geval immers op de zaak van de roc-docent die ontslagen werd omdat ze een boek schreef over een mislukte onderwijsvernieuwing op haar school.
https://www.hogeraad.nl/actueel/nieuwsoverzicht/2022/oktober/hoge-raad-beoordeling-ontslag-roc-docente-kritisch-boek-publiceerde/
Eric Schliesser zegt
Mee eens. Dat biedt hoop.
Iris Breetvelt zegt
Niet alleen externe financiering/opdrachtgevers, maar ook het arbeidsrecht kan een bedreiging vormen voor de academische vrijheid (art.1.6 WHW). Het werkgeversgezag levert in de praktijk begrenzing aan de academische vrijheid van het personeel in de wetenschappelijke functies aan wetenschappelijke instellingen. Het KNAW adviesrapport ‘Academische vrijheid in Nederland; een begripsanalyse en richtsnoer’ (2021) besteedt aan het arbeidsrecht als factor in relatie tot academische vrijheid geen aandacht. In het proefschrift van J.Groen ‘Academische vrijheid; een juridisch verkenning’ (2017) wordt wel een spanningsveld gesignaleerd tussen de ondergeschiktheid die eigen is aan de arbeidsrelatie en de academische vrijheid van de wetenschapper. Omdat de academische vrijheid moet worden afgewogen tegen andere beginselen, delft deze al gauw het onderspit, zoals bleek uit de uitspraak over ontslagen UvA-docent Valkhoff die zich aan het onderwijsprograma had moeten houden (ECLI:NL:CRVB:2019:51).
Hoe afhankelijker de wetenschapper door de aard van zijn arbeidsrelatie is, des te groter is het risico van ongeoorloofde druk die de academische vrijheid inperkt (R.A.J. van Gestel: ‘Wettelijke bescherming van de academische vrijheid?’ Regelmaat 2021/04). Die afhankelijkheid bestaat duidelijk bij de flexibele arbeidsrelaties (arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd) waarbij men voor een volgend contract afhankelijk is van de goedgunstigheid van zijn werkgever. Die afhankelijkheid van de werkgever bestaat ook bij vaste dienstverbanden (arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd) door het ontslagrecht (art.7:669 lid 3 BW) als gebruik van de d-grond (ongeschiktheid anders dan door ziekte) en de g-grond (verstoorde arbeidsverhouding) voor ontslag in beeld komt. Arbeidsconflicten, onwelgevallige publicaties en een sociaal onveilige werkomgeving kunnen escaleren tot een ontbindingsverzoek op een van deze gronden. De bescherming van het recht op vrije meningsuiting en academische vrijheid, alsmede de bescherming die de arbeidsomstandighedenwet biedt tegen een onveilig arbeidsklimaat, lijkt weinig effectief. Van Gestel constateert dat zelden met succes beroep wordt gedaan op wettelijke regels die de academische vrijheid erkennen.
In dit vonnis van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2022:1402 (en ECLI:NL:PHR:2022:231) is het weliswaar niet de academische vrijheid, maar de vrijheid van meningsuiting die in geding is bij het ontslag van een ROC-docente vanwege ‘verstoorde arbeidsverhouding’ naar aanleiding van een de werkgever onwelgevallige publicatie over onderwijskundig instellingsbeleid. Daarin wordt het ontbindingsverzoek van werkgever ROC beschouwd als reactie op de gevolgen van het gepubliceerde boek voor de interne werkrelaties, waarmee een causaal verband bestaat tussen publicatie en ontslag en wordt de arbeidsrechtelijke sanctie ontslag geduid als inmenging in de vrijheid van meningsuiting. Naar toedracht en inhoud heeft deze casus die getuigt van het spanningsveld tussen art.10 EVRM en het arbeidsrecht veel gemeen met de casus van UHD Tauber.