Rappel
Wij hebben aan de voet van de dijk gelegen
en over water en weiden gestaard,
waarvan ik de wind in mijn hart heb bewaard
en laag stormende wolken van komende regen.
Wij hebben geschuild tot het weer was bedaard
en langzaam gelopen langs drassige wegen,
je hand in mijn hand en je hart mij genegen,
onder een hemel, die enigszins op was geklaard.
En op het land liep tweeërlei paard
tussen hekken en sloten gevangen.
— Kind, ik heb een onvriendlijke smaak, die vrijwaart
voor het kleine en grote verlangen.
Boven ons stoeiden de winden van Maart
met mijn zon, in de wolken gehangen.
••
Liefde
Velen elkander vermoord.
Mensen ‘zich vergisten’.
Alle mensen zo hevig bekoord,
heb ik gehoord
van hen, die het wisten.
Aan mensen zondebok gegeven
dooreen gever, incognito.
Ik vond alles altijd overdreven:
Mensen naar onwaarheid streven;
de werklijkheid is toch niet zo.
Nu de leugens henen.
Waarheid onomwonden:
’k Gooi de wereld dood met stenen
om de liefde voor die ene.
Zelf nu ondervonden.
H.A. Gomperts (1915-1998)
uit: Dingtaal (1938)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter