In 1777 verscheen er een anoniem pamflet over hoe de toekomst er in het jaar 2440 uit zou gaan zien. Pamfletten zijn de social media van die tijd. Er zijn in de achttiende eeuw grimmige pamflettenoorlogen, waarin voor- en tegenstanders van politieke of godsdienstige kwesties elkaar bombarderen met kleine geschriften. Maar dit pamflet was geen politieke satire, ook geen aanklacht of aanval. Het trok later aandacht omdat dit werkje met de titel Holland, in ’t jaar MMCCCCXL toegeschreven werd aan Betje Wolff. Het was immers uitgegeven door haar vaste Hoornse uitgever, en er staan wat venijnigheden in die tot het vaste repertoire van Betje horen. De gerenommeerde neerlandici H. Vieu-Kuik en G.W. Huygens maakten er heruitgaves van onder Betjes naam. Maar Buijnsters twijfelde over het auteurschap. Ikzelf twijfel niet: dit is geen Betje, ik herken haar stijl niet: ze schreef veel beter dan deze anonymus. Wie wil kan zelf oordelen op Google Books! http://Holland in ’t jaar MMCCCXL
Evengoed is het wel een grappig boekje, waarin de auteur een leuk gedachte-experiment uitvoert.[1]
Volgens hem/haar zal Holland in 2440 een kopie van Frankrijk zijn. Frans is de internationale voertaal van geleerden geworden. Maar op de universiteiten wordt onderwijs in de landstaal gegeven. Die paar oude knarren uit het verleden die nog Latijn en Grieks begrijpen, zijn aan het vertalen gezet. Op de lagere scholen hebben de kinderen telescopen en microscopen. In de natuurkundelessen leren ze hun eigen temperament kennen. In plaats van een catechismus krijgen ze een vereenvoudigd wetboek in handen.
Elke plaats heeft een openbare bibliotheek, maar de mensen hebben ook zelf een voorraad geliefde boeken. Het aantal lezers is toegenomen. Van overbodige boeken wordt brandstof gemaakt – dat levert voldoende op voor eeuwen!
Op sociaal vlak is er ook flink wat veranderd. Weduwen krijgen ondersteuning van de staat. Levensmiddelen zijn voor een redelijke prijs te krijgen. Monopolies zijn afgeschaft, hongersnoden bestaan niet meer. De akkers worden niet geforceerd sneller te produceren dan de natuur toelaat. Wrede jacht is er niet meer en stropen is verboden. Alleen slagers mogen nog jagen, dat zijn toch al barbaren.
Voor armelui zijn er in schouwburgen af en toe gratis voorstellingen.
De kerken zouden allemaal rond gebouwd worden, zodat er geen hiërarchie in zitplaatsen meer zou bestaan. ’s Zondags wandelt men in de natuur en overpeinst Gods schepping.
Oorlogen zijn verleden tijd: lege legermagazijnen worden gebruikt voor voedselopslag. Een volksregering beslist over voortgang van de maatschappij. Wie zich niet behoorlijk weet te gedragen wordt enige tijd naar Rusland gestuurd.
Vrouwen heeft de anonymus hoog staan: ‘De Vrouwen zyn boven allen lof. Ze lezen, maar minder dan de mans; ze denken, ze voelen doorgaans meer: haar verstand behoeft minder beschaving’. Mannen zien haar als hun gelijken en ze vertrouwen haar de zedelijke en verstandelijke opvoeding van hun kinderen.’ Geheel moeder te zyn is haar grootste genoegen’.
Een utopie of een dystopie? In welke voorspellingen heeft de auteur gelijk gekregen? Vrijwel geen enkele. Aan de universiteiten wordt er nauwelijks meer onderwijs in de landstaal gegeven. Hongersnoden, oorlogen, monopolies en jagers zijn er nog steeds. Bonnen voor gratis voorstellingen zitten niet in het voedselpakket. Vrouwen lezen meer dan mannen. De openbare bibliotheken zijn in veel plaatsen opgeheven.
Maar hij/zij heeft wel een paar moderne denkbeelden. Bijvoorbeeld over de overproductie in de landbouw, over de jacht, over aanschouwelijk onderwijs. Betje Wolff zou dit soort overwegingen wel kunnen hebben. Maar ze zou nooit en te nimmer schrijven dat het verstand van vrouwen minder beschaving ‘behoefde’ dan dat van mannen, dus dat die zich minder zouden hoeven te ontwikkelen. Wat mij betreft kan dit pamflet dus afgeschreven worden van de lijst van Betjes productie.[2]
[1] De titel ontleende de schrijver aan het Franse werk van L.-S. Mercier, L’An deux mille quatre cent quarante (1770). Maar alleen de titel, de inhoud is totaal anders. Wolff maakte in Brieven over verscheiden onderwerpen (1780-1781, van Wolff en Deken) een vertaling van een deel van dit werk (dl 1, brief 1 en dl. 3, brief 1). Ze zinspeelt daar in het geheel niet op het pamflet uit 1777. Als zij er de auteur van zou zijn, is het ondenkbaar dat ze er niet naar zou verwijzen in het kader van de Brieven.
[2] In de Bibliografie van Buijnsters (1979) komt die nog voor als nr. 46. In zijn biografie (1984) uit hij zijn twijfel op p. 370, noot 80.
Dit stuk verscheen eerder op het blog van Marita Mathijsen.
Rolf den Otter zegt
De google books link staat (tot nu toe) nog niet goed in het artikel. Het is https://www.google.nl/books/edition/Holland_in_t_jaar_MMCCCCXL/1Y9iAAAAcAAJ?hl=nl&gbpv=1&dq=Holland,+in+%27t+jaar&printsec=frontcover (of als tinyurl https://tinyurl.com/5n74fy5c )
Wat een leuk pamflet! Ik ben altijd benieuwd hoe zo’n pamflet “gebruikt” werd. Werd het voorgedragen? En, als dit gebeurde, in welke context? Is daar iets bekend over?
Dennis zegt
Of zou de schrijver kunnen menen dat mannen van nature een beschavingsachterstand hebben (noem dit dan wel beschavingsuitdaging natuurlijk) tov de rest van het dierenrijk?
En zou de tekst van Aagje kunnen zijn? Verklaart misschien de inbreng van Betje.