Heverlee, België – In het archief van de Abdij van Park is een middeleeuws perkament opgedoken dat van grote cultuurhistorische waarde blijkt te zijn. Doctoraatstudenten van de Universiteit Antwerpen en Universiteit Leiden hebben ontdekt dat ruim zeven eeuwen geleden een monnik op dit blad een passage noteerde uit het Middelnederlandse dierenverhaal Van den vos Reynaerde.
Laurent Breeus-Loos (UAntwerpen) en Irene Van Eldere (Universiteit Leiden) liepen vorige zomer stage bij Medieval Manuscripts in Flemish Collections, een initiatief van Vlaamse Erfgoedbibliotheken vzw dat middeleeuwse handschriften in Vlaams bezit in kaart brengt (mmfc.be). Tijdens een fotografie-sessie in het archief van de abdij van Park bij Leuven ontdekte het MMFC-team een opmerkelijk stuk perkament. Het gaat om een blad dat oorspronkelijk moet hebben gediend als een schutblad in een handschrift, maar dat uiteindelijk is losgeraakt. Het bevat een tiental aantekeningen die als ‘pennenproeven’ te classificeren zijn. “In de middeleeuwen schreven kopiisten met ganzenveren. De punt daarvan moest geregeld worden bijgesneden”, zegt Breeus-Loos. “Om hun pen vervolgens te testen, schreven ze vaak een stukje tekst op een schutblad. Net zoals we vandaag onze eigen naam weleens op een kladje schrijven om een pen te testen.”
Onderzoek van het schrifttype heeft uitgewezen dat vijf van de pennenproeven omstreeks 1300 zijn geschreven door een monnik uit de abdij. Eén daarvan is een korte passage uit Van den vos Reynaerde (ca. 1260), het befaamde dierenepos waarin een sluwe vos de andere dieren in het rijk in de luren legt. Wanneer Bruun de beer eropuit wordt gestuurd om Reynaert te dagvaarden, lokt de vos hem met honing naar een boom, waarin Bruun pijnlijk komt vast te zitten. Tot overmaat van ramp komen vervolgens enkele woeste boeren aanlopen. Net voordat de boeren de beer molesteren staan in het dierenverhaal enkele verzen die ook voorkomen op het perkamenten blad in de Parkabdij: “Wie so wille wachte hem dies / Die scade hevet of verlies / Ende groet ongheval / Over hem so willet al”. Of vrij vertaald: een ongeluk komt nooit alleen.
De vondst van het blad met de pennenproeven is een belangrijke ontdekking. Van de Middelnederlands Reynaert zijn slechts twee volledige handschriften bekend, daterend uit de 14de en 15de eeuw. Dat zijn late kopieën. Het perkament van de Parkabdij vormt een aanwijzing dat de Reynaert al snel na zijn ontstaan ook buiten het graafschap Vlaanderen bekend raakte, ook in kringen van geestelijken. Bovendien biedt het een boeiende inkijk in de leefwereld van de kopiist: “In een pennenproef is een kopiist vrij om te schrijven wat hij wil. Het doel is nog niet het overschrijven van een bepaalde tekst, enkel het testen van de pen. Juist daarom kunnen ze zo interessant zijn”, zegt Van Eldere. Volgens de jonge onderzoekers is het dan ook frappant dat nota bene een monnik ervoor opteerde om een controversiële tekst als de Reynaert te citeren.
De opmerkelijke resultaten van het onderzoek naar de pennenproeven uit de Parkabdij zijn deze week gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Spiegel der Letteren.
Breeus-Loos, Laurent, & Van Eldere, Irene, ‘Vroege receptiesporen van Van den vos Reynaerde en Spiegel historiael op een onbekend fragment in de Abdij van Park (Heverlee, Archief Abdij van Park, VIIIB20/120)’, Spiegel der Letteren, 64.3 (2022), 257-270.
Willem Kuiper zegt
René Broens, Het Reynaertraadsel, p. 80: “Na de lectuur van Bouwman ben ik meer dan ooit de mening toegedaan dat de totaliteit van de Reynaert-Renart-literatuur haar oorsprong vindt in het kloostermilieu.”
Yke Schotanus zegt
Een interessante vondst, maar: citeert deze monnik uit de Reinaert, of haalt Willem (of een kopiist) een meer of minder bekend moralistisch kwatrijn aan? Het valt toch op dat er nergens in dit fragment een concrete verwijzing naar een personage of gebeurtenis uit de Reinaert voorkomt. Als het in de schilderkunst (Bosch! Breughel!, lees ook het proefschrift van Eric de Bruyn) heel gebruikelijk is om toespelingen te maken op bestaande uitdrukkingen en rijmen dan kan dat in de schrijf- (of voordrachts)kunst (laten we zeggen: vertelkunst) ook wel zo zijn. Verder valt op dat het een fragment is dat vanwege het afgesloten gepaarde rijm (er wordt geen nieuwe regel opgeroepen) min of meer op zichzelf staat. Van Frank Lulofs heb ik indertijd geleerd dat je dan op je qui vive moet zijn. Het kan dan zijn dat het om een latere toevoeging gaat. Kopiisten zagen er geen been in passages toe te voegen. Juist zo’n moralistisch commentaar op de gebeurtenissen past daarin. Beide opties {toespeling en toevoeging) hebben hun eigen consequenties voor de positie van tekst en auteur ten opzichte van de clerus.