Dankwoord bij de toekenning van de Everwinus Wassenbergh Penning 2023
In Nederland worden dassen die spoorwegen ondergraven beschermd en er worden miljoenen uitgegeven om die hun gang te laten gaan. In Nederland worden wolven die lammetjes verslinden beschermd. In Nederland is er een nationale tuinvogeltelling om te weten of er nog genoeg puttertjes, boomklevers of winterkoninkjes zijn. In Nederland is er een nationale vlindertelling. In Nederland is er een lijst van beschermde bomen die niet gekapt mogen worden. In Nederland is er een Rijksdienst voor de bescherming van historische monumenten en een erfgoedwet.
Dit alles ontbeert de Neerlandistiek. En toch: wij willen als neerlandici het Nederlands beschermen, handhaven, bevorderen, niet als historisch monument, niet als uitstervend diersoort, maar gewoon als de taal waarvan iedereen die in die taal geboren is, afhankelijk is, als de taal waarin we kunnen floreren.
Daarom ben ik verguld met de erepenning die ik vandaag krijg, als eerste vrouw. Ik ben ook erg blij dat het niet een Siegenbeek-penning is, want Mathijs Siegenbeek wordt veel te vaak aangewezen als de eerste hoogleraar Nederlands. De protsige Leidse Universiteit claimt die primeur, terwijl Siegenbeek het koekoeksjong is dat Everwinus Wassenbergh verdrongen heeft als eigenlijk de echte eerste, aan de Universiteit van Franeker.
De Everwinus Wassenbergh Penning is een prijs voor geleerden “met een langdurige grote verdienste voor de neerlandistiek in zijn volle breedte”. Die grote verdienste is natuurlijk alleen maar mogelijk als je op de schouders kunt staan van degenen die je vooraf gingen. En dat begint bij vrijwel elke neerlandicus met de leraar Nederlands. De verdiensten van leraren Nederlands kunnen niet genoeg geprezen worden. Ikzelf had in de eerste klas een lerares die nog wekelijks een dictee gaf: wie tien keer een tien haalde kreeg van haar een boek: dat was mijn eerste eigen boek, daarvóór haalde ik mijn leesvoer uit de bibliotheek. Ik koester dat eerste eigen boek nog: Godfried Bomans, Erik of het klein insectenboek, in een prismapocket. Het was de eerste en enige keer dat de juffrouw de prijs kon uitreiken. Het was natuurlijk niet vanwege die spellingsprijs dat ik Nederlands ging studeren, dat had alles te maken met de vervolglessen literatuur op school, met de kennismaking met dichters als Lucebert en Leopold, met prozaschrijvers als Van Schendel én Hugo Claus om maar uitersten te noemen.
Dat ik verdienstelijk ben geworden voor de neerlandistiek is te danken aan enkele voortreffelijke leermeesters aan de Universiteit – leermeesteressen waren er toen niet bij Moderne Letterkunde. Enno Endt, Jan Fontijn – hun passie voor literatuur was besmettelijk. Dat ik verder ging in onderzoek had er alles mee te maken dat ik op een gegeven moment, zoekend naar een onderwerp voor de doctoraalscriptie, de brieven van De Schoolmeester vond, die zo hartverscheurend mooi waren dat ik ze wilde publiceren, want niemand kende ze al. Om dat goed te kunnen doen bestudeerde ik de editiewetenschap en bekwaamde me daarin. Tom van Deel en Ton Anbeek hielpen mij bij mijn eerste publicaties: met de compositie, met de woordkeuze. Ik ontmoette nog in de studententijd Peter van Zonneveld, en met hem richtte ik de werkgroep en het tijdschrift De negentiende Eeuw op. We studeerden op dezelfde dag af. En op diezelfde dag kreeg ik een aanstelling aan de Universiteit, in de tijd dat er nog 300 eerstejaars studenten Nederlands waren. Mijn leermeesters werden mijn vrienden.
En daarna werd ík zelf leermeester, en mijn studenten werden mijn vrienden en groeiden. Yra van Dijk, Lotte Jensen, Saskia Pietersen en Jan Rock, om er maar een paar te noemen die nu de Neerlandistiek laten bloeien.
Jury van de Wassenbergh Prijs, ik dank jullie hartelijk voor de erkenning. Laten wij, Neerlandici, ons niet in de hoek van Don Quichotten duwen, laten we niet denken dat we behoudzuchtigen zijn die vergeefs strijden voor een stervende eeuwenoude eik, laten we niet denken dat we Gysbrecht van Aemstel zijn die zijn stad ziet ondergaan. We zijn ook niet de halsstarrige vioolbouwer uit Thomas Rosenbooms Publieke werken. Maar wij zijn – en ik parafraseer Willem Kloos: geen zachtogige maagden die ons glimlachend leren bloemen tot tuiltjes te binden. Wij zijn de fieren en geweldigen, onze zengende adem verlaat ons niet, wij hebben de drang en de kracht om rechtop te blijven staan, de hartstocht ja zelfs de dronkenschap, die ons gloed geeft en de wil om tot de daden te komen waarbuiten geen waarachtig heil te vinden is, tot de passie die het leven levenswaard maakt. De Neerlandistiek, het Nederlands, is voor ons godheid en geliefde beide. Of, en nu in mijn eigen woorden: hou toch op met dat geklaag over achteruitgang, over verlies van leesvaardigheid, over Engels in de bachelors. ‘Nederlands is een werkwoord’, is de titel van een recent nummer van het tijdschrift De Lage Landen. Zo is het: Nederlands is actief, het komt op de derde plaats van de meestgesproken Germaanse talen, het bloeit juist door de invloed van de nieuwkomers, de literatuur van de laatste jaren is verbijsterend mooi, en wie Nederlands gaat studeren is geen zonderling, maar iemand die voor iets exclusiefs kiest – iets van weinigen voor weinigen om maar weer Kloos te citeren. Ik vertrouw op het voortbestaan en de blijvende bloei van de Neerlandistiek.
Laat een reactie achter