Van den vos Reynaerde staat bekend als een meesterwerk van taalspel. De sluwe vos Reynaert weet zich keer op keer uit de benauwdste situaties te redden met behulp van taal. Onderdeel van dit taalspel is ook de meertaligheid: binnen deze Middelnederlandse tekst gebruikt de auteur ook het Latijn (de taal van de kerk) en het Frans (de taal van het hof) op verscheidene plaatsen. Soms is deze meertaligheid impliciet aanwezig, bijvoorbeeld wanneer het hondje Courtois zijn klacht over Reynaert, die een worst van hem zou hebben gestolen, presenteert ‘in Francsoys’ (v. 100). In veel gevallen wordt er echter ook daadwerkelijk een andere taal door een van de karakters gebruikt. Of dat wordt tenminste geprobeerd, want vrijwel altijd zijn er incorrectheden aan te wijzen in deze anderstalige taaluitingen. Zo ook aan het begin van de biechtpassage van Reynaert en zijn neef Grimbeert de das.
Nadat Courtois en de overige dieren, in het bijzonder Ysengrijn de wolf, hun klachten over Reynaert aan koning Nobel de leeuw hebben geadresseerd, besluit de koning om Reynaert te dagen voor het hof. Zowel de sterke Bruun de beer als de slimme Tybeert de kat slagen er niet in de vos met zich mee te krijgen, waarna de keuze valt voor een van Reynaerts familieleden. Grimbeert slaagt er wel in zijn oom mee te nemen naar het hof, maar bewust van de reële kans dat hij niet levend terug zal keren (of wellicht simpelweg om voor een laatste maal op te kunnen scheppen?), besluit Reynaert al zijn zonden en misdaden op te biechten bij zijn neef. Het begin van die biecht klinkt als volgt:
Nu hoert, Grimbeert, ende verstaet: | Hoor en luister nu, Grimbeert: |
confiteor pater, mater, | confiteor pater, mater, |
dat ic den otter ende den cater | dat ik de otter en de kater |
ende alle dieren hebbe mesdaen. | en alle andere dieren heb geschaad. |
Daeraf willic mi in biechten dwaen. | Daarvan wil ik mij door middel van de biecht zuiveren. |
Grimbeert sprac: ‘Oem, walschedi? | Grimbeert sprak: ‘Oom, spreekt u Frans? |
Of ghi yet wilt, spreect jeghen mi | Als het u blieft, spreek dan tegen mij |
in Dietsche, dat ict mach verstaen.’ | in het Nederlands, opdat ik het verstaan kan. |
(v. 1452-1449, ed. Bouwman, Besamusca & Summerfield 2009) |
Op talig vlak gebeuren hier twee opvallende dingen. Allereerst gebruikt Reynaert een Latijnse spreuk die op het eerste gezicht meer status verleent aan zijn biecht, maar bij nader inzien eerder de oprechtheid van zijn woorden en intenties in twijfel trekt (Besamusca 2022). Het Latijn in kwestie is namelijk een verhaspeling van het correcte Confiteor pater peccavi (Ik beken, vader, dat ik gezondigd heb) en ook de Heilige Vader in een rijtje te plaatsen met een otter en een kater is niet al te best. Het incorrecte gebruik van de Latijnse spreuk is Grimbeert ook niet ontgaan, maar bij hem gaat er eveneens iets mis: hij vraagt namelijk of Reynaert Frans spreekt en niet beter in het Nederlands kan biechten. Zo vinden we in de spanne van nog geen tien verzen twee personages die in hun meertalige expertise te kort lijken te schieten.
Ik gebruik in de laatste zin echter ‘lijken’ met reden, want hebben we hier inderdaad te maken met twee talige blunders, of dit slechts schijn en proberen de personages elkaar hier op een voor ons komische wijze elkaar op een intellectuele blunder te betrappen? Zo constateren onderzoekers als André Bouwman (1991) en Rik van Daele (1994) dat Grimbeert, voorheen nog de wijze advocaat die het als enige voor Reynaert opnam aan Nobels hof, hier zelf zo weinig kennis van Latijn heeft dat hij denkt dat Reynaert Frans spreekt, terwijl we omgekeerd van Reynaert gewend zijn dat hij taal ombuigt en misbruikt om zijn tegenstanders belachelijk te maken of in de problemen te brengen.
Gelet op de meertalige context van de Reynaert als geheel is deze interpretatie echter opvallend. Zo heeft Grimbeert eerder in het verhaal aan Nobels hof zelf Latijn gesproken (dat in het ergste geval slechts een minieme grammaticale incorrectheid bevat – ‘quaesite’ in plaats van ‘quaesit’ or ‘quaesita’ (v. 257)) en eveneens gereageerd op de Franstalige klacht van Courtois. Zowel Latijn als Frans waren hem destijds dus bekend. Wellicht is het dus niet Grimbeert die als onbenul wordt neergezet, maar zijn diens woorden ‘oem, walschedi?’ juist bedoeld om de spot te drijven met Reynaerts potjeslatijn. Deze interpretatie vindt steun in meer recente internationale bijdragen aan de tekstinterpretatie van de Reynaert. Zo betogen romanisten Serge Lusignan en James Simpson beiden dat de geciteerde biechtpassage vooral aandacht vestigt op de gebruikers van vreemde talen en de komische effecten die ontstaan wanneer deze gebruikers elkaar betrappen op foutief taalgebruik. Zij lezen Grimbeerts reactie dan ook als een retorische vraag die juist blijk geeft van zijn eigen talenkennis: Reynaerts Latijn is zo slecht dat het haast wel goed Frans genoemd kan worden.
Zoals vaker het geval is bij de Reynaert is het lastig om definitief te concluderen welke lezing de oorspronkelijke of zelfs ‘juiste’ zou zijn. Beide interpretaties berusten op tekstinterpretatie en vinden steun in hun respectievelijke contexten binnen de tekst. Vaak ligt deze meervoudigheid aan interpretaties zelfs geworteld in de taal zelf. Zo kunnen alle twee de interpretaties beroep doen op vers 1438, vlak voor de geciteerde passage, waarin Reynaert aangeeft per se bij Grimbeert zijn biecht af te moeten leggen omdat ‘hier nes andere pape bi’. ‘nes andere’ kan hier verstaan worden als ‘geen enkele’, wat zou betekenen dat Grimbeert geen geestelijke is (en dan ook niet zonder meer het Latijn zou beheersen). We hebben in dat geval dus te maken met een lekenbiecht. Maar het kan ook opgevat worden als ‘geen andere’, wat juist exact het tegenovergestelde impliceert en Grimbeert aanwijst als de enige beschikbare geestelijke (waarvan je mag aannemen dat deze het Latijn juist goed zou kunnen verstaan). Deze dubbelzinnigheid is tevens aanwezig in de Oudfranse bron van de biechtpassage, waarin de overeenkomstige verzen ‘Qar je n’i voi prestre plus pres’ (Branche I, v. 1009, ed. Fukumoto, Harano & Suzuki 1983) eveneens niet eenduidig te interpreteren zijn.
Hetzelfde geldt voor de regels die mogelijk de directe inspiratiebron zijn geweest voor Grimbeerts ‘walschedi’-uitspraak. In de Roman de Renart sluit Grimbert de biecht af door Renarts zonden kwijt te schelden in ‘Moitié romanz, Moitié latin’ (v. 1095). Dit kan betekenen dat Grimbert als polyglot zowel in het Frans als het Latijn zijn zegening uit maar even zo goed dat hij zich ongelukkig uit in een mengeling van half-Frans en half-Latijn – oftewel precies de rommelige mix die we aantreffen in de Middelnederlandse Reynaert-passage.
Dubbelzinnigheid, conflicterende interpretaties en meertalig spel op meerdere niveaus presenteren zo puzzels voor de moderne onderzoeker. Hiervan getuigen niet in de minste plaats de recent verschenen studies van mijn voorgangers in deze seriereeks over de middeleeuwse vos (Paul Wackers, Introducing the Medieval Fox (University of Chicago Press) en de Reynaert in het bijzonder (Frits van Oostrom, De Reynaert. Leven met een middeleeuws meesterwerk (Prometheus)), tussen wie ik mij met deze beknopte bijdrage voorzichtig vol ontzag mag plaatsen. Maar minstens zo goed bevind ik mij eigenlijk pal tussen Reynaert en Grimbeert in: de vos knutselt met het Latijn, Grimbeert speelt met het Frans en ikzelf mag glimlachend blijven puzzelen met het Middelnederlands. Kortom, het meertalige spel duurt voort.
Over de auteur
Jelmar Hugen is medioneerlandicus en literatuurwetenschapper. In 2022 promoveerde hij aan de Universiteit Utrecht op een proefschrift over de meertalige diversiteit van Nederlandstalige literatuur uit laatmiddeleeuws Vlaanderen, waarin onder meer de Reynaert aan bod komt. Zijn onderzoek richt zich naast meertaligheid verder op de Europese Arturtraditie.
Literatuur
Edities
- Of Reynaert the Fox. Text and Facing Translation of the Middle Dutch Beast Epic ‘Van den vos Reynaerde’. Ed. André Bouwman en Bart Besamusca, vert. Thea Summerfield. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2009.
- Le Roman de Renart. Édité d’après les manuscrits C et M. Ed. Naoyuki Fukumoto, Noburo Harano & Satoru Suzuki. Tokyo: France Tosho, 1983.
Studies
- Bart Besamusca, ‘Multilingualism in Van den vos Reynaerde and ist Reception in Reynardus Vulpes’. In: Larissa Tracy en Geert Claassens (eds.), Medieval English and Dutch Literatures: The European Context. Essays in Honour of David F. Johnson. Cambridge: Boydell & Brewer, 2022, pp. 177-191.
- André Bouwman, Reinaert en Renart. Het dierenepos ‘Van den vos Reynaerde’ vergeleken met de Oudfranse ‘Roman de Renart’. 2 vols. Amsterdam: Prometheus, 1991.
- Rik van Daele, Ruimte en naamgeving in Van den vos Reynaerde. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1994.
- Serge Lusignan, ‘Une source pour l’histoire sociolinguistique du français picard’. In: Queeste 18 (2011), pp. 10-17.
- James Simpson, ‘“Oem walschedi?”. Touching on Tongues, Teeth and Skin in Van den vos Reynaerde’. In: Queeste 18 (2011), pp. 32-57.
Serie Over Reynaert
Het verschijnen van De Reynaert. Leven met een middeleeuws meesterwerk van Frits van Oostrom is aanleiding voor een reeks bijdragen op Neerlandistiek. Lees alle artikelen in deze serie.
jandeputter zegt
Ik blijf me afvragen of Reynaert wel in een vreemde taal spreekt. Na het ‘confiteor, pater, mater’ volgen een paar zinnen waar geen woord Frans bij is. Duidelijk is dat Grimbeert daarna vraagt dat Reynaert volledig zijn zonden opbiecht. De das lijkt dus eerder te vallen over het de inhoud van de woorden dan over de taal waarin de biecht gesproken wordt. ‘Walschen’ zou volgens het MNW ook brabbelen kunnen betekenen. Ik neig ernaar om het ‘walschen’ hier te interpreteren als kindertaal spreken, ook al omdat de vos zich richt tot ‘pater’ en ‘mater’. ‘In Dietsche spreken zou dan niet meer betekenen dan klare taal spreken (vgl de uitdrukking ‘Diets maken’ en verstaen kan misschien beter vertaald worden met ‘begrijpen’ (zoals Bouwman en Besamusca doen in hun Tiecelijnvertaling).
Enige steun vindt deze verklaring in de Reynardus Vulpes. Daar begint de vos “verheeld en doortrapt te spreken”, waarna Grimbeert zegt dat hij alles moet opbiechten. In de negentiende eeuw is van deze passage een taalkwestie van gemaakt, maar ik weet niet of het dat al was in de dertiende eeuw.