Woensdag 31 mei jl. vond er in zaal Club Nine van TivoliVredenburg te Utrecht een interessante bijeenkomst plaats: de presentatie van het nieuwe boek van Arnon Grunberg Waarheidsliefde en biefstuk. Essays over lezen en schrijven. (Nijgh en van Ditmar). Wie de traditionele opzet zou hebben verwacht van een interview met de schrijver van het nieuwe boek, werd verrast. Zoals altijd had Grunberg iets origineels bedacht. Hij benutte de avond niet om zijn eigen boek in het zonnetje te zetten, maar maakte er een debatavond over de huidige literaire kritiek van.
Hij was niet de gast, maar de gastheer van de avond, die drie gasten had uitgenodigd. Drie literair-critici: Dieuwertje Mertens (Het Parool), Charlotte Remarque (De Groene Amsterdammer) en Arnold Heumakers (NRC-Handelsblad). Twee vrouwen en één man dus, en wat meer zegt: twee jonge vrouwen en één man op leeftijd. Grunberg opende de avond met het voorlezen van een fragment uit een van de essays in zijn nieuwe boek, maar liet daarna de hele avond het volle licht schijnen op de opvattingen over literaire kritiek van zijn gasten. Deze aanpak van de presentatie van je nieuwe boek is niet alleen sympathiek, maar toonde opnieuw hoe origineel en wendbaar Arnon Grundberg zich in het openbaar weet te presenteren. Hij heeft zijn visie op de wereld en zichzelf al in veel publieke gedaante naar voren gebracht – als embedded verslaggever, kamermeisje in een hotel, logé-bij-een-gezin-op-vakantie, om er maar een paar te noemen – maar liet woensdagavond een nieuwe zien. Beroemd schrijver of niet, een avond lang trad Grunberg op in de dienstbare rol van moderator van een literair debat. Hij deed dat voorbeeldig, namelijk door zijn eigen opvattingen over literaire kritiek, nota bene net in het nieuwe boek geformuleerd, even buiten beeld te zetten en ánderen te stimuleren of te verleiden de hunne zo duidelijk mogelijk naar voren te brengen. Grunberg had zich tevoren in de literaire kritieken van zijn gasten verdiept en liet ze zoveel mogelijk aan het woord. Dat leverde een boeiende avond op, met qua leeftijd een verrassend gemêleerd publiek.
Dient een literair-criticus een poëtica te hebben? Is hij/zij de ambassadeur van wat onder literatuur moet worden verstaan? Moet hij of zij de lezer klip en klaar een oordeel geven over het besproken werk? En over de moraal van een roman, of dat weer niet? Mag een mannelijke criticus een oordeel vellen over een feministische roman of kan dat beter aan een vrouwelijke collega worden overgelaten? En het werk van een auteur van kleur, mag dat zomaar door een wit persoon worden beoordeeld (of vertaald zoals in het geval van het gedicht The Hill We Climb van Amanda Gorman)? En ten slotte: in hoeverre heeft de literaire kritiek nog toekomst?
Het werd de avond van het grote verschil. Aan de ene kant Arnold Heumakers, éminence grise, doorgewinterde lezer, de eruditie in persoon en zelfbewust literair expert, die een welomschreven maar subtiele opvatting heeft over wat literatuur is en wat niet, en hoe moraal en esthetica zich tot elkaar verhouden, en die uit hoofde daarvan op bovenstaande vragen een antwoord wist te geven. (Hij is de rustige uitgave van Marcel Reich-Ranicki, van wiens legendarische literair-kritische televisieprogramma ‘Das Literarische Quartet’ Grunberg een hilarisch fragment liet zien.) En aan de andere kant Dieuwertje Mertens en Charlotte Remarque, die zich in hun antwoorden aanmerkelijk voorzichtiger toonden, zich hooguit literair-expert-in-wording durfden noemen en überhaupt nogal aarzelend over hun vak spraken. Mertens viel op doordat ze zich zoveel mogelijk op de vlakte hield, terwijl Charlotte Remarque juist wel het achterste van haar tong liet zien en onbekommerd uitkwam voor haar onzekerheid als beginnend literair-criticus.
Maar waar ‘m dat verschil nu in zat, dat kwam er gedurende de avond niet uit. Wat is er veranderd in de maatschappelijke rol en culturele status van literatuur tussen de tijd dat Arnold Heumakers in de jaren tachtig van de vorige eeuw als literair-criticus aantrad en aanschoof bij de redactie van de SLAA, de instelling die lange tijd model zou staan voor het literaire debat, en de huidige tijd waarin de 25-jarige Charlotte Remarque een paar jaar als literair-criticus bezig is? Is de literatuur veranderd of de literaire kritiek? Arnold Heumakers omschreef de samenhang tussen beide als een getroebleerd huwelijk zonder recht van scheiden. Het is dus altijd een mijnenveld geweest, alleen zijn de plekken met ontploffingsgevaar overduidelijk verschoven. Jammer genoeg werd dat mijnenveld niet zozeer uitgespit, terwijl de avond een paar keer duidelijk maakte dat de twee jonge critici niet altijd weten waar ze hun voeten veilig kunnen neerzetten.
De avond deed me denken aan een andere bijeenkomst, ruim een jaar geleden, ook in TivoliVredenburg, een zaal verderop. Die avond was gewijd aan de vraag waarom hedendaagse Nederlandse schrijvers polemiek uit de weg gaan. Het debat vond plaats in het kader van de herdenking van het 100ste geboortejaar van Willem Frederik Hermans, de schrijver die niet alleen een berucht polemist was, maar wiens hele werk polemisch van aard is. Als contrast ook toen drie jonge schrijvers: Nina Polak, Daan Heerma van Vos en Karin Amatmoekrim. Ook daar werd de hele avond iets opmerkelijks zichtbaar, namelijk dat deze drie auteurs in een open gesprek voorzichtig naar consensus zochten, iets wat voor de aanwezigen met enige literair-historische kennis een scherp contrast opleverde met de manier waarop schrijvers in de tweede helft van de vorige eeuw elkaar voortdurend de maat plachten te nemen. Maar behalve dat dat verschil toen zichtbaar werd, werd het ook enigszins inzichtelijk gemaakt. Kort geformuleerd komt het erop neer dat het huidige schrijvers onmogelijk is een buitenpositie in de cultuur in te nemen, niet alleen omdat zij de kinderen zijn van een permissive society zijn, maar ook omdat de polemische stijl en toon gekaapt is door rechts. Baudet, Wilders en Trump (en vele anderen) schelden en tieren, niet meer vanaf een positie buiten de macht, maar ter conservering daarvan. Hoe kan een schrijver nog polemisch zijn zonder dat zijn of haar optreden vanzelf rechts gaat kleuren? (Het werk van Amatmoekrim heeft nolens volens polemische trekken, doordat zij vanwege haar Surinaamse herkomst een zekere buitenpositie heeft, die vanzelf om emancipatie vraagt.)
Afgelopen woensdagavond ging het niet over de positie van schrijvers. Ze gaan niet over precies hetzelfde thema, maar hebben wel veel raakvlakken. Het zou interessant zijn als ook de jonge literair-critici zouden proberen meer inzicht te bieden in het verschil dat ook zij ervaren met de literaire kritiek van een periode die voor mij als boomer niet eens zo lang geleden is, maar voor hen wellicht ver achter ons ligt. Het zou mooi zijn als Arnon Grunberg een vervolgavond organiseert en modereert, waarbij dan meteen de kritieken op zijn nieuwe boek met literair-kritische essays meegenomen kunnen worden.
En misschien is het een idee om naast deze bespreking van de discussie die van een jonge toeschouwer te leggen…
Robert Kruzdlo zegt
Grunbergiaans is dat hij iedereen door hét oog van éen naald te halen. Zijn oog. De naald die alles registreert en uitlegt. Eigenlijk doe je dit ad hoc, voor je een boek schrijft. Dan hoef je daarna niets uit te leggen. In Nederland bestaat er een cultuur van uitleggen. Neem de politiek! Grunberg maakt taarten, koffie met gebak en zal nooit die schrijver worden die het zonder taartjes kan. Nederland is wat betreft de literatuur een roomput, en…, Grunberg doet er een kers op. Zo, en de ander dan? Die doen eigenlijk hetzelfde. Taartgesprekken houden.