In het boek van Frits van Oostrom De Reynaert. Leven met een meesterwerk is te lezen dat Jan de Putter als historicus “geregeld met recht bezwaar maakt tegen al te literaire interpretaties van het verhaal” (p. 400). Vanuit mijn eigen ‘schuttersputje’, het beeld is ook te vinden in Van Oostroms boek, wil ik het vuur openen op de recente interpretatie van Paul Wackers van de verzen A 3016-3021, zoals die te lezen is op Neerlandistiek.nl. Wackers meent dat “voor de goede verstaander verborgen betekenissen te destilleren zijn uit wat wel en wat niet gezegd wordt.” Zijn interpretatie is een treffend voorbeeld van wat ik een al te literaire interpretatie vind, waarbij aan het middeleeuwse publiek welhaast een academische interpretatievaardigheid wordt toegedicht bij het toehoren van de Reynaert. De simpele waarheid is dat wij nu de tekst slechter begrijpen dan de eerste de beste koksjongen aan een middeleeuws hof.
Als basis voor mijn analyse ga ik uit van het Comburgse handschrift zonder de tekst aan te passen, zoals Bouwman en Besamusca en ook Van Oostrom wél deden. Doordat ik niet emendeer, wijkt mijn interpunctie ook af van deze uitgevers:
Mi dinct, ende ic wane des,
(A 3016-3021; mijn interpunctie. Vgl. Van Oostrom met emendatie 3039-3044)
dat niement so onspellic es
tusschen Pollanen ende Scouden,
die hem van lachene hadde onthouden.
Die rauwe die hem mochte ghescien,
hadde hi Reynaerde doe ghesien!
(Het komt me voor en ik meen dat tussen Polen en Schouwen iedereen zo spotlustig is, dat niemand zijn lachen had kunnen inhouden. Het leed dat hem aangedaan zou worden als hij Reynaert toen gezien had! Vertaling JdP)
Paul Wackers interpreteert het gebied tussen Polen en Schouwen als heel Europa. Tussen Polen en Schouwen zou zo gezien ‘iedereen’ betekenen. Op dat fundament trekt hij een heel bouwwerk op die theoretische vergezichten over fictie en het verschil tussen mens en dier mogelijk maakt. Schouwen als het meest westelijke puntje van Europa is toch wat merkwaardig. Westkapelle op Walcheren en Westende in Vlaanderen liggen toch echt westelijk van Schouwen. Ook zal niemand Gent zoeken tussen Schouwen en Polen.
Alles wijst op Gent als de plaats waar de Reynaert voor het eerst werd voorgedragen. De dichter Willem maakt nog een knipoog naar zijn Gents publiek door de wolf Isegrim te laten zeggen dat al het Gentse laken niet zou volstaan om zijn klachten op te schrijven. Gent ligt ten zuiden van het gebied tussen Schouwen en Polen.
Raadpleging van de Westermann Grosser Atlas zur Weltgeschichte leert dat met het gebied tussen Polen en Schouwen het Duitse Rijk werd bedoeld, oftewel het land tussen Elbe en Schelde. Gent ligt op de linkeroever van de Schelde en maakte nog net deel uit van het koninkrijk Frankrijk. De grens tussen Frankrijk en Duitsland volgde echter niet precies de loop van de toenmalige hoofdstroom van de Schelde, wat nu de Oosterschelde is. Het ten zuiden van de hoofdstroom gelegen Walcheren en Noord- en Zuid-Beveland behoorden tot het Duitse Rijk. Dit gebied was een twistappel tussen Vlaanderen en Holland, afgesproken was dat het gemeenschappelijk bestuurd zou worden.
Van de Vlaamse gravin is een conceptbrief aan de Franse koning bewaard waarin ze hem voorhield dat Zeeland Bewester Schelde, Walcheren en de Bevelanden, eigenlijk bij het Franse koninkrijk hoorden. Haar argument om het tot Frankrijk te rekenen, was dat dit gebied berecht werd vanuit het Franse Brugge. De brief dateert waarschijnlijk van na februari 1255, maar het mag niet uitgesloten worden dat dit idee al speelde vanaf 1246, toen de grens tussen Frankrijk en het Duitse Rijk een belangrijke rol begon te spelen in de strijd om de macht binnen Vlaanderen, waarbij Holland ook betrokken raakte. De Franse koning heeft voor zover we weten niet gereageerd op een verzoek tot een grenscorrectie, want dat had zeker tot een grote Europese oorlog kunnen leiden met de rooms-koning Willem, die op dat moment ook graaf van Holland was. Achter de aanduiding van het Duitse Rijk als het gebied tussen Schouwen en Polen in de Reynaert gaat dus het nodige Vlaamse politieke wensdenken schuil om de grens tussen het Duitse Rijk en het Franse koninkrijk de hoofdstroom van de Schelde te laten volgen..
De verwijzing naar de strijd om Zeeland is een van de redenen om te denken dat het verhaal bestemd was om voorgedragen te worden op een hofdag in Gent. Op die hofdag zal overigens niet alleen de adel aanwezig geweest zijn, maar ook de stadsmagistraten en de hoge geestelijkheid. Kortom iedereen die ertoe deed. Het publiek bij de afscheidsrede van Frits van Oostrom over de Reynaert zal wel min of meer vergelijkbaar geweest zijn met Willems primaire publiek, zo stel ik me voor.
Bij een nauwkeurige lezing van de passage valt op dat de tekst met gespeelde aarzeling begint: ‘het komt de verteller voor en hij meent’. Dat doet hij omdat hij de scène waar Reynaert uitgedost is als een pelgrim op het heden betrekt door de tegenwoordige tijd te gebruiken (es): iedereen binnen het Duitse Rijk is zo spotlustig dat hij om Reynaert uitgedost als een pelgrim gelachen zou hebben, mocht hij toen gezien hebben hoe de vos vertrok. Zeker is hij daar niet van, want de Duitsers konden daar niet bij zijn, het verhaal speelt namelijk in een ver verleden. Maar na deze aanvankelijke aarzeling beweert de verteller toch tamelijk stellig dat als die Duitsers Reynaert gezien zouden hebben, ze hem ook uitgelachen zouden hebben.
Het uitlachen van boetvaardige misdadigers die op een bedevaart vertrokken werd afgekeurd, maar het gebeurde wel. Aan boetvaardige ketters werd soms toestemming verleend om de kruisen die symbool stonden voor hun inkeer tijdelijk te verwijderen zodat ze niet belaagd werden door omstanders. De door Umberto Eco berucht geworden dominicaanse inquisiteur Bernard Gui schreef een voorbeeldbrief waarin hij instrueerde hoe lieden gewaarschuwd moesten worden die crucesignati bespotten of molesteerden. Die bekommernis was niet ingegeven door een afkeer van fysiek geweld, maar door de zorg om het zielenheil van de boetvaardige pelgrim, want met een manke poot of erger kon de tocht niet voltooid worden.
De spotlustige Duitsers moesten echter niet vrezen voor kerkelijke autoriteiten. Als ze Reynaert hadden gezien (en bespot) was het ze slecht bekomen, want de vos zou er zelf wel voor gezorgd hebben dat ze smadelijk behandeld zouden worden. Reynaert wordt hier opgevoerd als de wreker van onhoofs gedrag, waarover het publiek kan gniffelen. Het Gentse (hof)publiek van de Reynaert, Vlamingen in het Franse koninkrijk, zouden daarentegen zo beschaafd zijn geweest om hun lachen in te houden. Zij zouden iemand alleen maar uitlachen wanneer hij zich niet berouwvol toonde. Vlamingen stonden sowieso bekend als zeer beschaafd, contemporaine bronnen noemen het Vlaamse hof een toonbeeld van beschaving. De slechte Reynaert kan alleen maar succes hebben als zijn opponenten zich onhoofs gedragen.
Over het karakter van Reynaert is nog zeker niet het laatste woord gezegd. Maar ik geloof dat het publiek op de hand was van de vos die aan de galg probeerde te ontsnappen door al zijn reynaerdie aan te wenden. Het blijkt ook uit deze passage dat het publiek ambivalent stond tegenover de vos, maar desondanks met hem sympathiseerde. Deze sympathie verloor de vos pas aan het einde van het verhaal, na de moord op Cuwaert, wanneer het hofpubliek besefte dat het schalkse vossengedrag de ondergang van het hof dreigde te bewerkstelligen.
Aan het begin van zijn carrière schreef Van Oostrom in zijn artikel Schetskaart of Geschiedverhaal dat literatuur probeert het gedrag van het publiek te beïnvloeden. Om die reden moeten middeleeuwse verhalen verbonden worden met de ontstaanscontext. Bovenstaande lezing interpreteert een passage uit Van den vos Reynaerde als een propagandamiddel in de strijd die Vlaanderen omstreeks 1250 verscheurde. De dichter betrok het verhaal van Reynaert, dat mogelijk al in een andere vorm bekend was bij het publiek, op de actuele politieke situatie, overigens niet alleen in de hierboven bestudeerde passage maar overal waar plaatsnamen genoemd worden. Telkens weer werd het verhaal anders geïnterpreteerd om op de eigen tijd toe te passen. Van Oostrom doet het opnieuw in zijn boek door op middeleeuwse toestanden in onze eigen tijd te wijzen. Zijn ‘favoriete invalshoek’, zoals Van Oostrom de methode noemt om teksten in een historische context te lezen, kijkt in het geval van de Reynaert op een blinde muur uit. Daarom leest hij de tekst meer esthetisch en op onze tijd betrokken. Maar voor mij blijft Van den vos Reynaerde toch nog het mooiste als een tekst die de moderne lezer kan terugvoeren naar de historische Middeleeuwen, maar misschien ben ik nu wel fritser dan Frits.
Aanvullende literatuur
- Jef Janssens, ‘Wereldse literatuur in het dertiende-eeuwse Vlaanderen’, in: Rita Beyers (red.), Van vader- naar moedertaal. Latijn, Frans en Nederlands in de dertiende-eeuwse Nederlanden, Brussel, 2000, p. 128-129 (Vlaamse hof als toonbeeld van hoofsheid).
- J.G. Kruisheer, Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299. II 1222 tot 1254, Assen/Maastricht, 1986, p. 513-515.
- Diana Webb, Pilgrims and pilgrimage in the medieval West, Londen/New York, 20012, p. 51 en p. 57 (bespotting en mishandeling van ketters die een bedevaart als boetedoening moesten volbrengen).
Serie Over Reynaert
Het verschijnen van De Reynaert. Leven met een middeleeuws meesterwerk van Frits van Oostrom is aanleiding voor een reeks bijdragen op Neerlandistiek. Lees alle artikelen in deze serie.
Laat een reactie achter