Deze week verschijnt Ik ga naar buiten om de tuin te zien van Clovis E. van Wijk, een debuutroman die een bijzonder licht werpt op de enigmatische dichter Evi Aarens. Neerlandistiek publiceert voor.
Disoriëntaties, een gedicht van tweeduizendnegenhonderdvierenvijftig regels in geschakeld rijmende jambische vijfvoeters, verdeeld in veertien vijftiendelige sonnettencirkels, verscheen in augustus 2021 bij de autonome Amsterdamse Uitgeverij Cossee. De dichter Evi Aarens schreef de eerste versregel volgens haar eigen mythografie op 24 juni 2016 en voltooide het werk op de avond van 31 januari 2020. Dit betekent dat ze zestien jaar oud was toen ze de eerste regel van het grootmeestersonnet – ‘Ik ga naar buiten om de tuin te zien’ – aan het papier toevertrouwde.
Evi en ik hadden elkaar op die bijzondere dag nog niet ontmoet. Ze ging nog naar school aan een illuster maar oubollig privé-instituut voor meisjes in de schaduw van de Londense Saint Paul’s Cathedral en was eerder die week begonnen aan haar GCSE’s. Voor de mensen die Evi persoonlijk kenden kwam het niet als een verrassing dat ze deze eindexamens voor het General Certificate of Secondary Education met een mooie serie A stars wist af te ronden. Aan het einde van de zomer vertrok ze met één voltooide sonnettencirkel naar de zuidkust van Wales; ze verliet de stad waarin ze was geboren en getogen omdat ze was geselecteerd voor het tweejarige Sixth Form-programma van Monknash College, een al even prestigieuze maar veel progressievere school op de kliffen van het Kanaal van Bristol. Sixth Form, dit even voor mijn Nederlandse lezers, is de Britse variant van vwo 5 en 6, al zult u straks tot de conclusie komen dat die vergelijking grotendeels mank gaat. Over Monknash College zal ik in dit verhaal vele details prijsgeven; op dit moment volstaat het mij te melden dat ons schooltje recentelijk door een voor The Times schrijvende oud-leerling is omschreven als een Hogwarts voor hippies. Alhoewel ik mijzelf zeker geen hippie wil noemen, had ik het zelf niet beknopter kunnen verwoorden, en ik hoop u in de pagina’s die volgen te overtuigen van de magische aantrekkingskracht van dit bijzondere instituut. Ons schooltje, schrijf ik met trots: ik ben als docent aan Monknash College verbonden en luister, zoals u op het omslag van dit boek hebt kunnen opmerken, naar de even Europese als Nederlandse naam Clovis E. van Wijk.
Evi Aarens zag ik voor het eerst op maandag 5 september 2016. Die ochtend had ze op het Londense Paddington Station haar ouders gedag gezegd en met twee koffers en een overvolle schooltas de intercity genomen naar Cardiff. In de trein ontmoette ze een aantal medestudenten met wie ze in een whatsappgroep al contact had gemaakt. Op het stationsplein van de Welshe hoofdstad verzamelden zich meer leerlingen, om gezamenlijk met een door de school georganiseerde bus het laatste gedeelte van de reis af te leggen. Zo arriveerde Evi samen met een stuk of veertig andere studenten bij de buitenste poort van het vroegmiddeleeuwse kasteel van Monknash College. Ondanks dat er in onze digitale database een Union Jack achter haar naam was te vinden, gaf haar achternaam me reden te vermoeden dat er sprake was van een Nederlandse connectie. Evi Aarens stapte uit, groette een aantal docenten en tweedejaars studenten die daar met vlaggen, toeters en koekenpannen als ontvangstcomité dienstdeden en keek met een grote glimlach om zich heen. Na een aarzelend wuifje liet ze haar rugtas zakken, liep naar me toe en zei in vloeiend Nederlands: ‘U bent toch ook een Nederlander? Ik heb uw foto op de portal gezien.’
Ik knikte en stelde me voor. Tenslotte was ik niet alleen een Nederlander, ik zou de komende twee jaar ook Evi’s tutor zijn, haar persoonlijke mentor. We besloten elkaar volgens monknashiaans gebruik te tutoyeren, en spraken een tijdje over Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk en de uitdagingen die voor ons lagen.
‘Weet je al welke vakken je gaat kiezen?’ vroeg ik.
‘Waarschijnlijk kom ik bij u… bij jou in de klas. Engels, theater, geschiedenis, natuur- en wiskunde. Over mijn tweede taal hoop ik nog wat advies te krijgen.’
Een taxibusje met nieuwe leerlingen kwam het terrein opgereden. Alle aanwezige studenten begonnen vol opwinding rond te springen op het hernieuwde geratel van potten en pannen. Op de dag van aankomst is onze school een lawaaierig lunapark.
‘Het lijkt me de moeite waard binnenkort nog wat verder te keuvelen,’ zei ik.
Evi keek me aan alsof ik een uiterst oneerbaar voorstel had gedaan. Keuvelen – ze noteerde het woord die avond nog in haar notitieboekje om het ruim drie jaar later, op 21 november 2019, bij het schrijven van sonnet 13.12(192) te gebruiken:
Wij fluisteren en drinken pure wijnen
Wij keuvelen totdat de ochtend daagt
Voor ik verderga hecht ik eraan u met grote stelligheid te verzekeren dat het beslist niet is omdat ik mijn eigen persoon op de voorgrond wens te plaatsen dat ik in dit boek over het ontluikende leven en werk van Evi Aarens regelmatig enige woorden over mijzelf aan de vertelling toevoeg. Ik wil mijn rol niet groter maken dan die is geweest. Het getuigt ook niet van valse bescheidenheid als ik mededeel dat Evi me nooit om advies heeft gevraagd, en dat ze de tentatieve commentaren en voorzichtige aanwijzingen die ik haar soms meegaf vrijwel zonder uitzondering in de wind heeft geslagen. Ik beschouw mijzelf om die reden niet als inspirator of als mentor van Evi’s poëzie; eerder is het zo dat ik toevalligerwijs in een vroeg stadium vanaf de zijlijn heb mogen beleven hoe Evi met bewonderingswaardige zelfstandigheid haar sonnetverzen schreef. Het is om die reden dat ik het op me heb genomen over de ontstaansgeschiedenis, die zich volledig aan de aandacht van het Nederlandstalige publiek heeft onttrokken, een en ander op papier te zetten, in samenzang met mijn eigen, hoogstpersoonlijke interpretatie van haar werk. Dit boek is niet meer dan dat: een kleine, persoonlijke en eerlijk gezegd meer bewonderende dan deskundige bijdrage aan de receptie en interpretatie van een buitengewoon vermakelijk en voor ons tijdsgewricht belangwekkend episch gedicht. Voor mij is dit een goede manier gebleken om lering te trekken uit Evi’s stellige overtuiging dat het spel van de kunsten, waaronder vanzelfsprekend ook het spel van de epische dichtkunst moet worden gerekend, de voornaamste en meest betekenisvolle bezigheid is die het universum sinds de oerknal kenmerkt.
Als wij aannemen dat Disoriëntaties in een periode van 1317 dagen is geschreven, dan komt dat neer op een gemiddelde van ongeveer twee dichtregels per dag. In de praktijk verliep het schrijfproces in ‘heerlijke horten en stoten’, zoals Evi het zelf verwoordde, waarin ze gedurende een periode van zes tot acht weken aan één sonnettencirkel werkte, gevolgd door een wekenlange schrijfluwte die ze gebruikte om te overwegen wat moest komen en de volgende cirkel voor te bereiden, gebogen over een stapel boeken in een van de riante bibliotheken die haar leven rijk was. Het zijn met name de aantekeningen uit die tussenperiodes, door de dichter tot mijn beschikking gesteld, die onmisbaar zijn gebleken voor het werk waarvan u nu de inleiding leest.
Maar ook andere bronnen waren van belang. Evi had de gewoonte de eerste versie van elke voltooide sonnettencirkel uit te printen en deze kladversie te corrigeren en van commentaar te voorzien. Ze ontwikkelde een aantal symbolen die als persoonlijke regieaanwijzingen fungeerden. De meeste van die tekens of symbolen zijn ook voor buitenstaanders goed te begrijpen.
Zo staat het symbool dat lijkt op twee hoofdletters ‘HH’ voor herhaling. De dichter had als dogma, zoals ze haar eigen regels noemde, aangenomen dat elke rijmende woordcombinatie in het hele gedicht maar één keer mocht voorkomen. Deze regel ontstond naar aanleiding van de ergernis die ze zelf ondervond bij het lezen van Shakespeares sonnetten, omdat de Bard in de eerste vier slotcoupletten al drie keer de rijmcombinatie be/thee gebruikt.
‘Lazy Will,’ noteerde Evi in haar opschrijfboekje.
In haar aantekeningen zijn meer dogma’s te vinden. Zo waren de elisie, proclise of contractie ten strengste verboden. In Disoriëntaties blijft de lezer dan ook gevrijwaard van theekransjes in ’t gras of vrouwen bij ’t roer en zingen er goddank geen eng’len aan de heem’len. Evi had in W. Bronzwaers onvolprezen klassieker Lessen in lyriek gelezen dat deze ‘oninteressante trucages’ slechts gedreven worden door gemakzucht en met die conclusie was ze het hartgrondig eens. Bij haar grootouders in Den Haag had ze de poëzie van Jeanne Reyneke van Stuwe leren kennen, die in haar bundel Impressies. Sonnetten en verzen uit 1898 een van de eerste in de Nederlandse taal geschreven sonnettencirkels presenteerde. Evi was niet onder de indruk, to put it mildly, en kopieerde in haar notitieboekje een aantal minder geslaagde constructies die Reyneke van Stuwe inzette om haar verzen in het metrum te persen. Zo citeert Evi uit het eerste sonnet ‘Waar ’k altoos sluimren wil’, uit het tweede sonnet ‘Toen legde gij uw hand m’ op ’t voorhoofd stil…’ en uit het derde sonnet ‘Toen ’t stervend kwijnde en dooven ging heel stil’. Vooral de kunstgreep m’ op ’t voorhoofd stemde Evi vrolijk. ‘Mopt voorhoofd?’ noteerde ze ernaast.
Ik ontmoette mijn nieuwe mentorleerlingen voor het eerst op de dag nadat alle studenten waren aangekomen. Op Monknash College heeft een mentor over het algemeen een gemengde groep van tien leerlingen onder zijn of haar hoede. Jongens, meisjes of genderfluïde personen, eerste of tweedejaars, liefst met zoveel mogelijk nationaliteiten bij elkaar. Wat alle studenten in één mentorgroep wel altijd met elkaar gemeen hebben is dat ze in hetzelfde studentenhuis wonen, wat het voor de mentor mogelijk maakt ook een aantal residentiële taken op de campus te vervullen. Zo doe ik eenmaal in de week, meestal op donderdagavonden, een check-in in het studentenhuis waar Evi woonde.
Evi had het getroffen, want ze was met elf andere meiden en acht jongens geplaatst in Castle House, een relatief klein studentenhuis dat is gevestigd in een van de vleugels van het oude kasteel en geleid wordt door Rachel Davis, die ook onze bibliothecaresse is. Denk bij Castle House aan de klassieker Dead Poets Society en u krijgt een idee, al dolen er bij ons geen dode dichters door de gangen. Niet dat ik weet, tenminste. Rondom de grote toren van dat kasteel, aan de andere kant van Castle House tegenover de fotogenieke binnentuin, bevinden zich van boven naar beneden mijn klaslokaal, mijn appartement en kantoor, de bibliotheek en, op de begane grond, de grote eetzaal, een gigantische ruimte waar ook docenten met hun gezinnen drie keer per dag kunnen eten. Werken, wonen, lezen, eten – de vier lagen van mijn leven zijn middels een twaalfde-eeuwse wenteltrap met elkaar verbonden. In deze euclidische ruimte voltrekt mijn leven zich met name langs de opstaande z-as, en ik geloof dat het zo goed is.
Aan het begin van dit verhaal is de directeur van Monknash College een Schotse schlemiel met een witgrijze baard genaamd Lles O’Mighty. Een kleine groep docenten bereidde in de periode die in dit relaas wordt beschreven in stilte een ritselende revolutie voor die onherroepelijk zou leiden tot zijn vertrek. Want O’Mighty was incompetent. Hij was een blamage. U mag dat allemaal weten. Het drama zal zich vanzelf ontvouwen.
Het is mijn bedoeling in dit boek een groot aantal verborgen bronnen van Disoriëntaties te openbaren. Dit zijn vaak literaire maar soms ook biografische bronnen, die u hopelijk wat meer inzicht geven in de wijze waarop Evi Aarens leest, denkt en schrijft. Ik pretendeer hierin op geen enkele wijze volledig te zijn, en de lezer die hoopt met dit werk een allesomvattende dichtersbiografie of een sluitende interpretatie van Disoriëntaties in handen te hebben zal geleidelijk aan constateren dat deze studie slechts een poging is de deuren en vensters van Evi’s epos voor de lezer wat verder open te breken. Het gaat me in de eerste plaats om het blootleggen van verbanden; die tussen de individuele sonnetten, maar ook die tussen het leven van de jonge dichter en het werk waarmee ze zich aan het Nederlandstalige lezerspubliek heeft gepresenteerd. Ik ben dus op zoek naar de draden die de dichter tussen haar sonnetten en haar eigen leven heeft gespannen.
Clovis E. van Wijk, Ik ga naar buiten om de tuin te zien. Amsterdam: Cossee, 2023. Bestelinformatie bij de uitgever.
Laat een reactie achter