Nog even nagenieten van een geslaagde editie van het Groningse festival Dichters van de Prinsentuin en van het gesprek met Stefanie Liebreks, Yentl van Stokkum en Joost Oomen over @poezieiseendaad en over hun bloemlezing Voor alle dagen. In ons gesprek ging het ook over een belangrijke functie van gedichten: het intensiveren van de waarneming van het alledaagse. Die verheviging van het kijken heeft sinds Barbarber en K. Schippers nog niets aan belang ingeboet.
Zo bleek zaterdag op het podium in de Hortus dat wij alle vier anders koffie zijn gaan zetten na het lezen van het gedicht van Mark Boog, uit zijn bundel Het einde van de poëzie (2022):
Kijken naar koffie die doorloopt
maakt dat genoemde koffie
trager doorloopt
en lekkerder wordt.
Zo ongeveer gaat het ook
met andere zaken.
Ik kijk naar je, ik kijk naar mij,
dat is iets heel anders.Overal zijn in schitterende werking
intrigerende processen,
erop gericht
ons te ontroeren.
Nu lees ik op de eerste bladzijde van de roman Als een tijger, als een slak (2014) van Donald Niedekker – ook een begenadigd kijker – een observatie waardoor ik opeens begrijp waarom een treinreis van Deventer naar Berlijn zo anders voelt dan een treinreis van Groningen naar Meppel.
De trein naar Berlijn kon elk moment de overkapping van het station binnenrijden. ‘Binnenglijden’ zou meer op zijn plaats zijn. De internationale treinen veren, anders dan de Nederlandse treinen, waaraan mijn personage gewend is, met een zodanige lichtheid dat ze de reis een noodzakelijk en tegelijk vanzelfsprekend cachet geven. Aan de cadans is geen ontkomen.
Dat is de kunst: het oproepen van een duurzaam beeld in het hoofd van een lezer. Kijk, hier is Rob van Essen in zijn eerste gedichtenbundel ‘Alleen de warme dagen waren echt’ (bij 30 graden op het podium stelde hij vast: ‘dit is dus een echte dag’), met zoiets als een already ready made:
21 november 1981
Tijdens de vredesdemonstratie op het Museumplein
passeerde ons een spandoek met de tekst:De raketten in dit land
zijn aan de kleine kantOmdat wij het werk van Vaandrager niet kenden
begrepen we de allusie niet maar later wel en toen
was het onmogelijk het spandoek in het geheugen op te roepen
zonder te begrijpen waarop werd gezinspeeld.Onze jonge versies die dat spandoek
destijds onbevangen zagen
bestaan zelfs in herinnering niet meer.Vaandrager, spandoekdrager,
het verschil is niet heel groot zo niet onmetelijk.
Ik zeg na wat Yentl schreef in mijn exemplaar van hun bloemlezing: “Lang leve de poëzie”!
Laat een reactie achter