40 jaar tandeloos (6)
Albert Egberts is 10 jaar en getergd. Zijn lievelingsoom Egbert is door zijn vaders dronkemansgedrag het huis uitgejaagd en nu blijkt zijn beste vriend Flix de man ineens als oom te claimen. Als Flix tijdens een rekenles het antwoord op een som niet weet, en de onderwijzer (‘Meulendijckx, de snoever’) roept Albert voor de klas om hem te vragen ‘wat zie je?’ komt er het volgende uit (ik laat tussenliggend commentaar weg):
Domoren (…), Stomkoppen (….), Uilskuikens (…), (…). Runderen, stommeriken… idioten. (…) …idioten, vreemde snoeshanen, varkens, gekken… Achterlijken, halve garen, buitenbeentjes, zondaars, (…) Ellendelingen! Griezels! Etterbuilen! Raddraaiers! Pestkoppen! Armoedzaaiers! Falderappes…! (…) Dolle stieren! Belhamels! Vuurtjestokers! Brandstichters! Achterbakselingen…! (…) …dieven! Leugenaars! Viezeriken! Zwamneuzen! Laffe… eh… laffe honden… eh… eh… (…) … eh… beukenootjes, tierlantijntjes, hazehartjes… eh… Lafaards! Weglopers! Draaitollen! Geldwolven! Wentelteefjes! Spijbelaars! Protestanten! Zwartrokken! Uilskuikens! (…) Eh… nestuithalers! Spuwers! Koekeperen! Hengsten! Koeieflaters! Kerkratten! Filosofen! Steltlopers! Rariteiten! Kankeraars! Windbuilen… held op sokken… scheetje beef… (…) Kakkerlakken! Pissebedden… eh… beddepissers! Kruikezeikers! Groene fluimen! Lotsgooche… eh? (…) Lotsgoochelaars! Strontbroekers! Onteelt! Wegpiraten! Naatje pet! Vetzakken! Meidengekken! Moedermoordena… (…)
Bij dat laatste woord – het eigenaardige, on-Freudiaanse, on-evangelische (bij Freud en in het evangelie wordt de vader vermoord) – breekt Meulendijckx hem af omdat het nu kennelijk wel genoeg is of te veel wordt.
Er valt van alles te zeggen over het lijstje, maar een ervan is hoe beschaafd het is. Er komt geen geslachtsdeel in voor (terwijl de verteller zelf wel woorden gebruikt als kutsmoesje) en evenmin een echt nare ziekte (nou ja, pest; en een etterbuil, een awamneus of een groene fluim is natuurlijk ook niet fijn, maar je weet wat ik bedoel. Kanker moet eerst de omweg maken van het kankeren voor het genoemd kan worden. Volgens de verteller betreft het hier ‘gruwelijke woorden, druipend en stinkend, uit het arsenaal van zijn vader’, maar als dat zo is had de vader een buitengewoon poëtisch arsenaal. De lijst is bij wijze vooral grappig vanwege de absurditeit (wentelteefjes? wegpiraten?) klinkt eerder als kapitein Haddock dan als een psv-supporter.
En daar zit natuurlijk het punt. Albert is in alles, en ook op deze leeftijd, een dichter. Na school staat Flix hem met zijn broer en een vriendje op te wachten. Hun schelden is vervolgens bijzonder weinig creatief:
Slijmen (…) Slijmerd! (….) Vuile slijmbal…! (…) Een en al snot! (…) Gore slijmjurk! (…) Lafaard! (…) Laffe, lekke slijmbal!
Wel onderbreekt Flix zijn gescheld door een echt postkatholieke poëtische bezwering alvorens erop te meppen: ‘Onze Lieve Heer veranderde slijm in bloed!’
Over Alberts rijtje valt veel op te merken, juist omdat het zo te zien vooral bestaat uit allerlei scheldwoorden die hij kennelijk her en der heeft opgepikt, is het te lezen als een samenvatting van zijn hele psychologie: kennelijk is het bijvoorbeeld ongeveer even verachtelijk om ‘protestant’ te zijn als een ‘zwartrok’ (een katholieke priester). En is er in de hel een speciale plek voor vuurtjesstokers en brandstichters.
Maar bovenal valt op hoe vaak er in de lijst wordt verwezen naar dieren.
In De tandeloze tijd spelen dieren een belangrijke rol – van de hond die Albert in zijn schouder bijt in De slag om de Blauwbrug tot de vrouw die denkt dat ze een tijger is in Stemvorken – de relatie tussen mens en dier wordt in detail uitgediept. In De gevarendriehoek, het deel waaruit deze scheldpartij komt, gaat het daarbij vooral om een parade aan wreedheden die – vooral – Flix allerlei dieren aandoet: een vleermuis wordt in brand gestoken (vuurtjesstoker!), de opgezwollen penis van een paard wordt met zand bestrooid. Maar ondertussen geeft Albert ook noodgedwongen een hand aan een net geslacht varken.
Het enige scheldwoord dat zowel Albert (binnen) als Flix (buiten) gebruikt is lafaard. Dat is dan ook een sleutelwoord voor De gevarendriehoek, dat je kunt lezen als een studie naar de menselijke lafheid, en het wordt zelfs een paar pagina’s eerder in deze roman in verband gebracht met dieren. Als Alberts vader in een dronken bui in huis alles kort en klein staat wordt dat als volgt beschreven:
Hij keek om zich heen naar andere dingen om kapot te maken. Een roofdier dat eenmaal een druppel bloed geproefd heeft, leerde Albert tot vervelens toe op school, moet doorgaan tot alles wat leeft om ’m heen verscheurd is. Alberts vader, te laf om zijn bloeddorst daadwerkelijk bot te vieren, had iets dergelijks met voorwerpen. De man hoefde, desnoods per ongeluk, maar een bierglas stuk te knijpen of hij sloeg alles wat aan breekbaars binnen handbereik kwam aan gruzelementen. Het enige verschil tussen een roofdier en hem was zijn lafheid. Dieren, wist Albert, zijn niet laf. Lafheid is een zaak van de mens. En bij zijn vader was lafheid synoniem met een laatste restje beschaving, of noem het fatsoen.
Voor lafheid is, anders misschien dan voor moed, nodig dat je in de toekomst kijkt: je moet ervoor in de toekomst kijken, en je gedrag daardoor laten beïnvloeden. Lafheid is een vorm van planning. “Een held is iemand die ongestraft onvoorzichtig is geweest”, schreef Willem Frederik Hermans. De lafaard is iemand die straf voorziet en zich daarom terugtrekt. Laffe honden, een van de scheldwoorden die Albert gebruikt, bestaan daarom niet.
Wat de lafheid er natuurlijk niet beter op maakt. In het geval van de vader betekent het dat hij als hij midden op de dag binnenshuis de boel kort en klein slaat, er wel voor probeert te zorgen dat er van buitenaf door het raam niets van te zien is.
De ramen van de keuken waren klein en zaten hoog in de muur. Inkijk was hier uitgesloten, een omstandigheid die hem in zijn blindheid en diepe dronkenschap allerminst ontging… In een hoek van het keukentje gooide de man, waar zijn vrouw en zoon bij stonden, alle breekbare huisraad aan scherven.
Het is intelligent, menselijk gedrag. En het is ook afschuwelijk. Lafaard is wel degelijk een scheldwoord.
Laat een reactie achter