Onder de motorkap van Carmiggelt (ii)
Wie beide levensverhalen heeft gelezen – zie de vorige aflevering – weet van alles van Simon Johannes Carmiggelt (1913-1987). Opvallender is, dat er in geen van beide levensverhalen erg veel over de talige kant van Carmiggelt geschreven wordt.
Dat is vooral bij het boek van Van Gelder opmerkelijk, omdat de lezer bij hem al snel het gevoel kan krijgen dat deze auteur bij zijn schrijven minstens een beetje onder invloed van Kronkel stond. Al vroeg gebruikt hij het woord allengs (op bladzijde 17) en strooit dat dan vanaf bladzijde 82 geregeld door de tekst heen (op p. 97, 104, 129, 143 en 179) om afrondend een kleine slotserie te scoren op bladzijde 260 en 288. Was allengs typisch Carmiggeltiaans? Misschien viel het bij v/h de Kronkels minder op dan nu in een uitgave van 1999.
Echter (zie eerder in dit blog) tref je bij Simon Carmiggelt wel aan, maar waarschijnlijk duidelijk minder dan bij zijn tijdgenoten omdat het bezig was uit het alledaagse Nederlands te vertrekken. Het diende – net als enkele andere wat meer gedateerde woorden – om een beetje komisch, quasi-serieus over te komen, denk ik. In het hele boek van Van Gelder komt het telkens en telkens terug (op p. 26-27 liefst viermaal, net als op p. 90-91 en ook op p. 156-157), vooral in de eerste regel van een nieuwe alinea. Logisch,- een tegenstelling aangeven.
Zeker naar Carmiggelt is het woord monkelen dat Van Gelder in het begin enkele keren bezigt, maar later niet (of nauwelijks) meer. Wie monkelt er nog? Frans Timmermans als staatssecretaris deed dat in 2008 voor het laatst volgens de Handelingen van zowel de Eerste als de Tweede Kamer: “Het is typisch Europees dat wij eindeloos monkelen en overal ontevreden over zijn.”
Henk van Gelder eindigt zijn Levensverhaal met een beschrijving van de snelheid waarmee een standbeeld voor Carmiggelt werd opgericht (p. 319-322). Dat is te danken aan gerichte actie en ook donaties door de Rotterdamse acteur Ton van Duinhoven (1921 – 2010). Het beeldje in het Weteringplantsoen kwam er dus snel, al in 1988 onthuld door burgemeester Ed van Thijn. Er ontwikkelde zich daarna een route over het gazon en dat beloonde de gemeente door de aanleg van het zogeheten Kronkelpad. Van Gelder besluit zijn boek met deze zin: “De laatste jaren lagen bij het beeldje echter geen bloemen meer.”
Bij de Verantwoording schrijven Witteman en Van den Bergh in hun Levensverhaal: “Uiteraard hebben we gebruik gemaakt van alle gebundelde Kronkels” (p. 150) – Van Gelder benutte voorwerk door de Rotterdammer Leo Verhagen die (zoals Frans van Deijl in zijn bespreking in Het Parool schreef) “alle Kronkels chronologisch fotokopieerde en rubriceerde op namen en onderwerpen”. De Kronkels vormen voor Van Gelder de voornaamste draad waarlangs hij zijn verhaal laat lopen.
Maar afgezien van een enkele algemene aanduiding zoals voor het jaar 1958 (op p.203) en een samenvattende karakterisering van de teksten uit 1969 (p. 243) of 1978 (p. 282) zien we nauwelijks aandacht voor de aanpak of de taal van Carmiggelt. Het dichtst komt deze passage daar bij op p. 208: “(….) ze waren geschreven in een ragfijn soort Nederlands, rijk aan verrassende omschrijvingen – een barok ingericht restaurant was ‘een met ‘n ekzeem van schemerlampjes bedekte onderneming’, een vrouw droeg ‘een door zeldzame reptielen bijeengestorven handtas’ – en aan proces-verbaal-achtige zinswendingen, die een ironisch contrast vormden met de alledaagsheid van de onderhavige situatie.” Bij het kijken naar familienamen in de stukjes van Carmiggelt kunnen we dat laatste (in aflevering vi) fraai onderstrepen.
Dit stuk verscheen eerder op het weblog van Siemon Reker
Laat een reactie achter