In mijn vorige berichten over familienamen ging ’t over namen waarvan de uitspraak veranderde omdat hun schrijfwijze anders opgevat werd dan wat er oorspronkelijk mee bedoeld was. De ou in Van Poucke is de Franse spelling voor oe, maar wordt toch uitgesproken als ou. De v in Lavreijsen is een andere spelling voor de u, maar men zegt toch Lavreijsen. In Van Groeningen is oe ’t teken voor de lange oo, maar niemand die dat zo zegt. Je zou kunnen zeggen: de uitspraak is in deze gevallen beïnvloed door de spelling.
Ook ’t omgekeerde komt voor. In een naam als Van Houdenhoven heeft de spelling zich aangepast aan de uitspraak. Van oorsprong was ’t Van Oudenhoven, een naam die etymologisch glashelder is: oud + hoven. De H in Van Houdenhoven is een hypercorrecte toevoeging door dialectsprekers die de H nooit uitspreken en die bij elk ongewoon woord dat met een klinker begint in hun onzekerheid maar een H toevoegen. De nieuwe schrijfwijze is waarschijnlijk bij deze sprekers ontstaan. Zijn tegenhanger is Ofman dat uit Hofman ontstaan is, ook bij sprekers die de H niet kennen, maar hier volgt de spelling correct de dialectuitspraak.
In een aantal andere namen heeft een taalontwikkeling geleid tot een verandering in de uitspraak. Dat is bijvoorbeeld ’t geval bij familienamen waarin een ij voorkomt.
Deze ij stond oorspronkelijk voor de lange ii, zoals nu nog steeds ’t geval is in ’t woord bijzonder. Later, toen de diftongering z’n beslag gekregen had, werd deze ij in (bijna) alle woorden als ei uitgesproken. Dat gebeurde in de loop van de 16e en de 17e eeuw. Die verandering raakte ook de ij’s in familienamen.
Van dan af wordt bijvoorbeeld een naam als Nijhoff uitgesproken met een ei, net als Nijmeier en duizenden andere namen met de schrijfletter ij. Zie daarover mijn bericht over de familienaam Oleislagers. Deze klankverandering heeft dus niet tot een andere schrijfwijze geleid, integendeel, de oude schrijfwijze bleef bestaan, maar kreeg een nieuwe uitspraak.
Er heeft zich in vorige eeuwen nog een klankverandering voor gedaan, een die we wél terugvinden in de spelling. Ik bedoel de overgang van de korte ei naar aai, die zich vanaf de 16e eeuw voordeed in de Hollandse dialecten. In ’t hekeldicht Een Niew Lietgen van Reyntgen de Vos (1627) door Joost van den Vondel staan er nogal wat voorbeelden van. Vondel gebruikt hier ’t Amstellandse dialect. Dit is de derde strofe:
Dees Hen lay alle daghe
Soo ficxse gowe Ay
Het was gheen tijdt van klaghen
Soo lang als ’t beesje lay
Was het kermis in de way,
De rijcke Boer, uyt melcke voer,
’tWas al Botter, Room en Klay.
In de familienamen vinden we beide spellingen terug. Dat wil zeggen de ei-spelling en de aai-spelling en hun varianten. Naast elkaar komen bijvoorbeeld voor: Kaldewaij en Koldeweij. De laatste vorm is de oorspronkelijke want hij is samengesteld met ’t woord wei. “Het tweede element weij/wee kan overigens behalve eenvoudigweg ‘weide (weiland)’ ook een wee < wede = ‘bos, kreupelhout’ betekenen.” (Nederlandse Familienamenbank). De vorm met aij is dus secundair.
Dat geldt ook bij ’t namenduo Van der Waaij/Van der Weij, aangezien we hier met datzelfde wei(land) te maken hebben.
Nog wat voorbeelden van een tot aai verlaagde ei:
Laijendecker, dat uit Leijendekker ontstaan moet zijn, want leij is hier ’t etymon. “Mnl. leye ‘leisteen, stuk leisteen’ in de samenstelling leydecker ‘leidekker’ [1343-45; MNW leyendecker]” (Etymologiebank)
Minstens zo interessant is de omgekeerde ontwikkeling, dat een oorspronkelijke aai verandert in ei. Dat is geen ‘natuurlijke verandering’, zoals die van ei > aai, maar juist een reactie op die laatste. Die reactie is goed te begrijpen, gelet op ’t afkeuren van die aai dat we door de eeuwen heen kunnen constateren.
Dat begon al bij Hendrick Spiegel die in zijn Twespraack (1584), blz. 26 over de uitspraak van de (korte) ei het volgende opgemerkt:
De ey hebdy in gheyt, zeyd, reycken, screyen, rein, clein, welck gheluyd tusschen de /e/ ende /i/ vallende ende gheen ghemeenschap hebbende met de /a. nóchtans als /ay/ meest uyt ghesproken word; alzó dat hier het misbruyck is inde uyt spraack ende niet int schryven/ t’welck dies óóck zwaarlyckst te helpen ófte te voorkomen is: alzómen als voorzeid de gheluyden niet schryven kan.
De kritiek op de aai-uitspraak, Spiegel noemt ’t een misbruyck, bleef ook in de eeuwen erna in vele toonaarden waarneembaar, tot op de dag van vandaag want die spraakklank is frequent aanwezig in ’t hedendaagse Poldernederlands, tot ongenoegen van velen.
De verguizing van de aai en de hypercorrecte reactie die daar ’t gevolg van was, heeft geleid tot ’t ontstaan van de familienaam Reijmaekers (5) uit de oorspronkelijke naam Raaijmakers (4025), waar ’t substantief rad, raderen (‘wiel’) aan ten grondslag ligt. Iets soortgelijks is misschien aan de hand bij Van Reij (125) naast Van Raaij (1698), uit rade ; Kreijenveld (11) naast Kraaijeveld (1744) van kraai.
Verweijen (354) naast Verw(a)aijen (555). “Een waai, uitspraakvorm van wade, verwant aan wad, is een benaming voor een poel of een kolk, mogelijk ontstaan na een dijkdoorbraak.” (Nederlandse Familienamenbank).
Ook de familienaam Verkijk (218) is ontstaan als een reflex op de oorspronkelijke naam Verkaik (1388) Dit is een samentrekking van Van der Kaaidijk of een verwijzing naar Kaik of Kadijk (Leendert Brouwer, ‘Verkaik’, in: Nederlandse Familienamenbank).
Bij vergelijking van de aantallen naamdragers (hier tussen haakjes achter de namen) blijkt dat bij beide types ’t aantal naamdragers van de oorspronkelijke naam veel groter is dan dat van de ‘gewijzigde’ naam.
Een ‘verbeternaam’ als Verkijk is waarschijnlijk schrijvenderwijs ontstaan. Hoe zal dat gegaan zijn? Ik fantaseer even: Iemand zit bij de notaris en noemt zijn naam, Verkaaik, maar de notaris vat dat op als een platte uitspraak van Verkijk. Hij wijst Verkaaik erop en noteert vervolgens ook Verkijk. En meneer Verkaaik, een eenvoudig man, denkt dat notaris gelijk heeft en zal zich voortaan Verkijk gaan noemen.
Een bijzonder geval van ‘naamsverbetering’ hebben we bij de familienaam Tijnagel (125 naamdragers). In die naam zit ’t woord nagel ‘spijker’ en een tijnagel zou dus wel een soort spijker kunnen zijn, denk ik dan. Maar wat blijkt: ’t substantief tijnagel bestaat niet. Ik heb ’t in geen woordenboek kunnen vinden. De Familienamenbank noemt ’t een ‘metonymische beroepsnaam’, maar om welk beroep ’t dan zou gaan, wordt niet aangegeven.
Zo’n tijnagel komt natuurlijk niet zomaar uit de lucht vallen. Dus maar eens retrograde in ’t WNT op nagel gezocht. En warempel, daar vind ik taainagel, dat als samenstelling ontstaan is uit taaie nagel in de betekenis “eene soort van spijkers, met eenen vrij grooten vierhoekigen platten kop. …. De taaije spijkers maakt men van week ijzer; zij zijn meer geschikt voor duurzaam werk, en worden alzoo ook veelvuldiger gebruikt”. (WNT)
De samenstelling taainagel komt in ’t WNT niet voor in de betekenis ‘taaie nagel’, maar alleen als persoonsnaam ”voor iemand die zich taai en kras houdt, ook wel iemand die op zijn stuk blijft staan of die erg afdingt.”
De overgang van zo’n bijnaam naar familienaam is een kleine stap, die talloze malen gezet is. Wanneer dat bij taainagel gebeurd is, onttrekt zich aan mijn waarneming. Er is namelijk geen enkele schriftelijke attestatie bekend van Taainagel als familienaam, ten minste tot op heden. Dat wil niet zeggen dat die niet bestaan heeft, waarschijnlijk wel maar alleen in gesproken taal.
Als de naam in geschrifte opduikt is dat in de vorm Tijnagel, Tynagel of Teinagel, want dat die vormen ontstaan zijn uit Taainagel, daar twijfel ik niet aan. Ze zijn ’t resultaat van dezelfde soort ‘naamsverbetering’ als we aangetroffen hebben bij o.a. Verkijk, Kreijenveld e.a., met dit verschil dat bij Tijnagel de vorm waar ’t mee begonnen is, Taainagel, niet voorkomt. Dat die oervorm in geschreven vorm misschien wel nooit bestaan heeft, maakt ’t des te waarschijnlijker dat de naam ‘verbeterd’ werd meteen toen hij voor ’t eerst geschreven werd: Taainagel > Tijnagel. Want er bestond immers nog geen woordbeeld ‘Taainagel’.
De oudste naamdrager die ik gevonden heb is Joest Tijnagell, geboren in 1525 in Tiel, overleden in 1568. Of zijn naam bij zijn geboorte al zo geschreven werd, heb ik niet kunnen vinden. In elk geval moet ’t bezwaar tegen de aai in woorden als klein, wei e.d. al bestaan hebben toen zijn naam geschreven werd, ergens in de 16e eeuw.
Op ’t kaartje is te zien dat de naam Tijnagel in Tiel niet meer voorkomt, maar wel in de aangrenzende gemeentes West Maas en Waal (24), Druten (14), Wychen (8) en Nijmegen (9). In de ingekleurde gemeentes zonder aantal komt de naam minder dan 5 keer voor.
Een derde betekenis heeft taainagel gekregen dankzij distilleerder Van Wees van ‘De Ooievaar’, die een zeventiende-eeuws recept vond dat diende om de smaak van jenever te verbeteren. Van Wees paste dat recept toe en noemde de nieuwe scheepsjenever Taainagel, die hij in 1975, toen Amsterdam 700 jaar bestond, op de markt bracht. Hij kwam op die naam door ’t verhaal dat Taainagel de bijnaam was van admiraal Cornelis Tromp (1629-1691). Dat Tromp een groot liefhebber van jenever was, is historisch gedocumenteerd, dat van die bijnaam jammer genoeg niet.
De familienaam Tijnagel, fonetisch gespeld [tɛinaɣəl], (125 naamdragers) onderging al vroeg nog een verandering doordat er velarisering optrad. Bij velarisering verschuift de articulatie naar ’t zachte gehemelte (velum). Een n wordt dan een ng: Tengnagel [tɛŋnaɣəl] (47 naamdragers) of Tingnagel [tIŋnaɣəl]) (deze laatste vorm bestaat tegenwoordig niet meer). De vormen met en zonder velarisering komen aanvankelijk naast en door elkaar voor, soms in dezelfde stamboom: de al genoemde Joest Tijnagell, geboren op 1525 en Peter Anthonisz Tingnagel, geboren rond 1598, beide afkomstig uit Tiel.
Velarisering na een vóórklinker of vóórdiftong (o.a. i, e en ei) is niet zo algemeen als velarisering na een achterklinker. Toch heb ik nog een familienaam gevonden waarbij deze velarisering opgetreden is: Van Wijngaarden> Van Wingerden/Wengerden. Fonetisch gespeld [wIŋərdən] en [wɛŋərdən] .
Tenslotte is er tegenwoordig nog een verandering in de uitspraak van Tijnagel gaande. Net zoals iemand die Weimans heet en zelf die naam uitspreekt als Waaimans en een mevrouw die Nijmeier heet maar ook wel Naaimaaier genoemd wordt, zo zou ’t me anno nu (de tijd toch van ’t Poldernederlands) niet verbazen als er Tijnagels zijn die Taainagel zeggen, en anders doen anderen ’t wel. Dan zijn we weer terug bij de oorspronkelijke naam, zij ’t nog steeds niet in geschreven vorm.
Geraadpleegd
Marc de Coster, Woordenboek van Populair Taalgebruik; https://www.ensie.nl/woordenboek-van-populair-taalgebruik/taainagel
Etymologiebank; https://www.etymologiebank.nl/
Genealogie online; https://www.genealogieonline.nl/stamboom-smit-zimmermann/I64191664.php
Nederlandse Familienamenbank; https://www.cbgfamilienamen.nl/nfb/
Jan Stroop, “Maar ’t is eigenlijk Oleislagers” https://neerlandistiek.nl/2017/02/maar-t-is-eigenlijk-oleislagers/
WNT (Woordenboek der Nederlandsche taal)
https://ivdnt.org/woordenboeken/woordenboek-der-nederlandsche-taal/
Ferguut zegt
Het lijkt me passend om op deze site melding te maken van de in zijn tijd als de bonte hond bekendstaande dichter en toneelschrijver Mattheus Gansneb Tengnagel (1613-1652), die in de jaren ’60 en ’70 in de belangstelling stond dankzij J.J. Oversteegen, die een uitgave van zijn complete werk bezorgde. (Alle werken, Amsterdam 1969). Deze door J.J.O. ingeleide en royaal geannoteerde uitgave is als pdf-bestand te downloaden op dbnl.org .
Jan Stroop zegt
Wat een leuke aanvulling. Hartelijk dank.