Windhoek, schieten en veel bier, Johanna Grobbelaar (1897)
Begin april 2001 stapte ik op een bus in Kaapstad om het Evangelie van het Nederlands te verkondigen aan studenten van de universiteit van Namibië, Windhoek. Een cursus Nederlands voor Afrikaanstaligen, proefexamens lees- en luisteren, een lezing Vroue skrywers. Men was vergeten op tijd een vliegtuigkaartje te kopen. Alle vluchten zaten vol. Ik moest twee-en twintig uur met de bus.
Wat warm en ver was het. Maar gelukkig had ik een fascinerend Reisjournaal uit 1897 bij me van een jong meisje uit Riebeek Wes dat met ossewagens naar Windhoek was gereisd. Zij had er maanden over gedaan, dus wat kon ik nu zitten klagen? (Kaapse brief 35 september 2001)
In het reisverhaal dat uit twee delen bestaat – het eerste beslaat het grootste gedeelte tot haar aankomst in Aris bij Windhoek, het tweede beschrijft summier haar terugreis met de stoomboot – beschrijft Johanna Grobbelaar levendig en enthousiast haar ‘belevenissen’ onderweg: koffie (zetten), koken, bier drinken, leren schieten, het vastlopen van de wagens in het zand, gebrek aan water, sterfte van de dieren, ontmoetingen met ‘zandlopers’ en ‘hottentotten’ en met de Nama-leider Hendrik Witbooi. Soms moest ze bij gebrek aan dieren en mankracht ook helpen om de ossenwagens over mulle zandbergen te trekken:
Tot mijn grootste verwondering moet ik u iets verhalen dat ik vanavond gedaan heb; iets dat ik in mijn leven nooit gedaan heb en nooit gedacht heb te zullen doen. Ik heb voor de ossen ‘gelei’. Mijn hart klopte vreeselijk van angst, maar wat wou ik doen, de handen zijn zoo schaarsch. Geachte lezer, gij die het zelf niet gezien hebt, kunt u nooit verbeelden hoe zwaar het pad is. Met al het gezukkel en ook met de vreeselijke lange spannen is een os ‘omklaar’ gekraakt in de ketting en heeft zijn een hoorn in den kop af gebroken. De arme dieren knersen op hunne tanden van dorst. De donkies zijn gelukkig over al de duinen gegaan zonder voor haken. De handen zijn zoo schaarsch dat ik genoodzaakt was voor de donkies te leiden tegen den eersten duin uit. Dit heb ik ook nog nooit gedaan.
Van Windhoek kan ik u niets bijzonders verhalen, want ik was nergens en van hooren zeggen wil ik niets schrijven, want dan weet ik niet of dit alles waarheid is; want ‘van hooren zeggen liegt men veel’. Al wat ik weet van Windhoek is dat er veel bier en cognac zijn; van Cognac houd ik niet, maar bier is een vriend van mij.
Ik heb altoos gehoord van Witbooi, de dappere held, maar nooit heb ik gedacht dat ik hem ooit zal zien, doch nu heb ik hem ook gezien. Zijn manschappen kan men allen kennen. Zij dragen allen een teeken. Het teeken is een geruit doek om den hoed.
Ik heb nu eene ontmoeting gehad terwijl ik juist bezig was te schrijven. Ik was reeds in mijn nacht gewaad; het was nog vroeg maar omdat wij niets te doen hebben gingen wij vroeg naar bed. En zooals ik was komt een Duitsche jonge man bij mijn wagen. Ik was zoo verschrikt toen de man mij zoo ontmoet dat ik sprakeloos was. Hoe kan hij zoo iets wagen, daar hij mij onbekend is. Ik was dankbaar toen de man weg was, maar dit kan ik u zeggen, een mooie, net besneden man. Den tweeden avond was hij weer hier, doch niet te laat, en hij heeft ons goed onthaald met bier. Ik kan zijn spraak nog slecht verstaan, want hij spreekt half Duitsch en half Hollandsch.
Ach op welk een onbeschrijfbare plaats zijn wij vanavond, namelijk Zaterdag avond den vijfden December 1896 uitgespannen! Zoo ver als ik kan zien is het een plas water, de wilde vogelen zijn er een menigte op het water; er is ook een fraaie warmbad, een open fontein. Het water is zoo warm dat men juist kan baden er in. Het heeft ook een sterken loop. Wat hebben wij lekker in den warme fontein gebaden. Ik zou wenschen hier een paar dagen te kunnen blijven, maar het is jammer dat hier geen gras is, water is overvloedig; als er gras was dan zullen wij zeker hier morgen over gebleven zijn, maar nu zijn wij verplicht om Zondag te rijden. De naam van deze plaats wordt genoemd naar de rivier Vischrivierswarmbad. Ik zou wenschen hier te kunnen wonen, hier kan een groote tuin gemaakt worden, de plaats is onbebouwd en ook geheel onbewoondt hier kan een mooie en dure plaats gemaak worden, maar nu ligt het voor de Bavianen, Wolven, Leeuwen, Tijgers, Springbokken, Hartbeesten, Wildehonden, Gemsbokken en nog vele andere dieren open.
Wie meer wil lezen, zie My Mother’s Mother’s Mother (South African Women’s Writing from 17th-Century Dutch to Contemporary Afrikaans, Leiden University Press, 2019, Pieta van Beek en Annemarié van Niekerk p. 497-522. Wie niet uit de voeten kan met het Nederlands-Afrikaans, leze de Engelse vertaling.
Laat een reactie achter