Een fraai voorbeeld van hoe je de wetenschap voor je eigen politieke karretje kunt spannen, wordt in het nieuwe nummer van Onze Taal geleverd door dr. Harrie Scholtmeijer van de IJsselacademie. Dat is een organisatie die betaald wordt door de provincie Overijssel om activiteiten in de lokale streektaal te ondersteunen. Dat is natuurlijk prachtig werk, er kan wat mij betreft bij wijze van spreken niet genoeg geld naar de IJsselacademie worden gebracht.
Maar op dezelfde manier zouden wat mij betreft ook de Zeeuwse en de Brabantse dialecten gesteund moeten worden. En het Westfries, en de Veluwse dialecten. Of het Jiddisch of het Turks.
De enige reden dat we het Nedersaksisch (de dialectengroep waartoe de Overijsselse dialecten horen) en het Limburgs en het Fries tegenwoordig meer steunen dan al die andere prachtige streektalen die ons land rijk is, is dat deze dialecten behoren tot een ’taal’, het Nedersaksisch. Dat we dit een taal noemen is echter een puur politieke kwestie, het gevolg van het feit dat de politiek in de jaren negentig aldus besloten heeft. Een echt wetenschappelijke basis is er niet voor.
Althans, dat zeg ik.
Neutraal
Maar in het nieuwe nummer van Onze Taal weet Scholtmeijer het beter. Er bestaat immers een wetenschappelijke kaart (de bovenstaande), die gemaakt is door Wilbert Heeringa op basis van een computermodel! Computers liegen niet en doen niet aan politiek, schijnt Scholtmeijer te denken, en dus is dit een objectieve kaart. En kijk eens: op die kaart is Hollands geel, net als Brabants, en dus heeft de computer vastgesteld dat er geen verschillen zijn tussen Holland en Brabant. Limburgs, Nedersaksisch en Fries hebben echter heel andere kleuren. Dus dat zijn talen! De strijders voor die talen hebben dus ‘de wetenschappelijke feiten aan hun zijde’, zegt Scholtmeijer.
Zou dr. Scholtmeijer dat zelf geloven? Iedereen weet inmiddels toch wel dat de uitkomst van computerdata wordt bepaald door degene die de computer programmeert en die beslist welke data er in de beschouwing worden betrokken? De analyse die de computer uitvoert is neutraal, omdat hij een algoritme volgt. Maar dat algoritme en de gebruikte data zijn dat nooit. Nooit. Chatbots slaan regelmatig racistische taal uit – hebben racisten daarmee ook ‘de wetenschappelijke feiten’ aan hun zijde?
Er is niets tegen het model van Heeringa. Wat hij heeft gedaan, voor deze kaart, is vaststellen hoever traditionele dialecten van elkaar verschillen. Data uit oude dialectenquetes werden gedigitaliseerd en met een bepaalde methode werd geprobeerd een kwantitatieve maat te vinden om die afstanden te meten. Heeringa’s doel was daarbij in de eerste plaats methodologisch: laten zien dat deze manier van werken werkte, en dat het iets oplevert dat lijkt op wat we kennen. Omdat je op zoveel verschillende manieren kunt meten en je keuzes moet maken, kun je de uitkomst van zo’n proces onmogelijk als neutraal zien. Als je de computer zo zou programmeren dat de uitspraak van de g (hard of zacht) als het belangrijkste werd beschouwd, of de vraag of je nu friet of patat zegt, zag de kaart er ineens heel anders uit. Als je een kaart maakt op basis van hoe mensen niet 50 jaar geleden maar nu spreken, krijg je ook alweer wat anders.
Overtuigen
Daar zit nog een laag van presentatie overheen. Er is op deze kaart voor gekozen om bepaalde dialectverschillen te negeren, en die streken allemaal dezelfde kleur te geven. Dat levert strikt genomen een absurde tekening op, alsof er ergens (behalve misschien tussen Friesland en Groningen) een keiharde grens ligt waardoor je in een keer van geel in groen gebied komt, terwijl allebei die gebieden verder neutraal zijn. In werkelijkheid glooit het hele Nederlandse dialectlandschap natuurlijk, en kun je de grenzen ook op allerlei andere manieren trekken. Hier is bijvoorbeeld de kaart in Wikipedia gebaseerd op Heeringa’s materiaal:
Nu is ineens het Zeeuws, dat op de eerdere kaart in Holland lijkt over te gaan en volgens Scholtmeijer bestaat uit ‘Hollands mengdialecten’, ineens duidelijk afgebakend. Bovendien is er helemaal niet meer sprake van één Nedersaksisch gebied, maar zijn er minstens drie kleuren in het geding (drie tinten paars). Er is geen enkele reden om te denken dat deze kaart minder ‘wetenschappelijk’ is dan de andere.
Ook dit is geen kritiek op Heeringa, want hij had geen politiek doel. Om onderzoek te doen is het zinnig om de veelvormige werkelijkheid af en toe te vereenvoudigen en te doen alsof er ‘gebieden’ zijn, waar ’talen’ worden gesproken. Talen zijn geen wetenschappelijk, maar een politiek begrip: een groep dialecten is een taal als de sprekers dat willen en anderen daarvan willen overtuigen.
Aandacht
Maar het is wel kwalijk als mensen als Scholtmeijer er om politieke redenen mee aan de haal gaan. En dat is dan eigenlijk nog tot daaraantoe als hij de provinciale ambtenaren die hem betalen aan de neus wil hangen dat er een wetenschappelijke basis is voor de bewering dat de Sallandse en Twentse dialecten echt heel bijzonder zijn en dus een eigen academie behoeven. Het wordt kwalijker als hij dan ook ‘wetenschappelijk’ gaat uitmaken dat bijvoorbeeld het Zeeuws of het Brabants eigenlijk een soort Hollands zijn, en – dus – minder bescherming behoeven, althans dat sprekers van die dialecten geen ‘wetenschappelijke feiten’ aan hun zijde hebben. Ik vind dat beneden de waardigheid van een gepromoveerde taalkundige zoals Scholtmeijer. Hij strooit met een niet-bestaande wetenschappelijke objectiviteit voor een politiek doel.
Het is die kwalijke tendens die ik in het stukje waarop Scholtmeijer reageerde juist aan de orde stelde: de erkenning van sommige streektalen – die puur het gevolg is van politieke lobby in de jaren negentig – begint steeds meer te betekenen dat alleen die ’talen’ nog tellen. De rijksoverheid vindt dat ook fijn, want het maakt het overzichtelijk. Het is een goed verkoopargument naar lokale overheden want ’talen’ klinken belangrijker dan ‘dialecten’. Maar het doet geen recht aan de ‘wetenschappelijke feiten’, die zijn dat iedere Nederlandstalige net een beetje anders spreekt dan iedere andere Nederlandstalige, en dat al die variatie onze aandacht verdient.
In mijn stukje probeerde ik aan te tonen dat je voor erkenning van je taal vooral een grote mond moet hebben. Scholtmeijer laat zien dat je daarvoor kennelijk de wetenschap kunt misbruiken.
Berthold van Maris zegt
Nou, de methode van Wilbert Heeringa, die in 2004 tot dat eerste kaartje leidde, is toch wel wat neutraler dan je hier beschrijft. Zie voor een gedetailleerde beschrijving ook: https://www.nrc.nl/nieuws/2004/05/29/wien-wain-wijn-wen-7688179-a1323138
Marc van Oostendorp zegt
Wat is er precies neutraler? De methode is neutraal in die zin dat iedereen die hem volgt op basis van dezelfde data tot hetzelfde resultaat komt. Het punt is: er bestaat geen neutraliteit in dezen, omdat je noodzakelijkerwijs een selectie in de data maakt en in de manier waarop je deze groepeert. Ik denk niet dat Wilbert Heeringa bij die selectie een bepaald politiek doel voor ogen had, maar – zoals ik hier beschreef – om te laten zien dat je met deze techniek resultaten kon vinden die leken op die in de traditionele dialectologie. Hij heeft daarom de selectie ook laten maken door bronnen uit de traditionele dialectologie, maar daar zat bijvoorbeeld een driedeling tussen ‘franken, friezen en saksen’ ingebouwd. Bij het tekenen van de kaart die Scholtmeijer gebruikt is daarbij een bepaalde (willekeurige) waarde gebruikt als drempelwaarde om te bepalen wanneer een verschil groot genoeg is om te spreken van bepaalde gebieden.
Dat is, ik zeg het nota bene een paar keer in het stukje, geen verwijt aan Heeringa, het is een noodzakelijke beperking van ELK onderzoek. Je kunt alleen niet zeggen dat daarmee ‘de wetenschappelijke feiten’ zijn dat ‘het Nedersaksisch’ anders is dan het Zeeuws. Dat valt misschien nog wel beter te zien als je nog wat dieper in de bronnen duikt dan door het lezen van een stuk in de krant, hoe verdienstelijk dat stuk op zich ook is.
Berthold van Maris zegt
Ik heb dat krantenartikel zelf geschreven en indertijd uiteraard het hele onderzoek (promotie) gelezen. Het zit behoorlijk goed in elkaar en gaat over fonologische afstand tussen dialecten, wat “een” manier is om de afstand tussen dialecten te meten. Als die afstand groot is, zoals tussen het Fries en het Hollands of tussen het Limburgs en het Hollands of tussen het Limburgs en het Fries mag je rustig van “verschillende talen” spreken. Afijn, dat weet jij ook wel. Hoe die Nedersaksische dialecten in dat plaatje passen, weet ik niet precies, de afstand tussen die dialecten en het Hollands is iets kleiner misschien?
Marc van Oostendorp zegt
Het was mij niet ontgaan dat je dat artikel geschreven had, en ik ging ervan uit dat je het proefschrift gelezen hebt. Je mag er ook vanuit gaan dat ik dat gelezen heb, net als ander werk van Heeringa, die immers ook lang op het Meertens Instituut werkte. Het is inderdaad “een” manier om fonologische afstand te meten. Naast het al eerder genoemde (je bent afhankelijk van onder andere de voorhanden data, van de keuzes die je daarin maakt en van de keuzes die je maakt bij de presentatie ervan, zoals de kleuren op de kaart), is een probleem voor gebruik in de politiek dat je deze metingen lastig kunt ijken: er is niet iets in de werkelijkheid waaraan je het kunt relateren om te laten zien dat je meting ‘juist’ is. Een meteorologisch model kun je toetsen door te zien of het juiste voorspellingen doet, maar wat voor voorspellingen doen deze metingen? Hoe kun je aantonen dat ze wel of niet kloppen?
Als ik me goed herinner kiest Heeringa uiteindelijk voor ijking aan enquêtes naar oordelen van sprekers (mensen kregen de vraag voorgelegd ‘in welke buurdorpen spreken ze min of meer hetzelfde als bij jullie?’ Zijn model blijkt daar redelijk goede voorspellingen voor te doen. Dat is methodologisch handig voor het onderzoek: van dat soort enquêtes onder de bevolking zijn behoorlijk duur en bewerkelijk, en die kun je dus soms overslaan want dialectometrie kan het vervangen.
Berthold van Maris zegt
Wat mij wel intrigeert aan deze blogger is dat hij laat doorschemeren dat hij vindt dat er zoveel mogelijk geld naar de minderheidstalen en dialecten en wat dies meer zij moet gaan. In andere bijdragen is hij dan weer een voorstander van meer geld naar de neerlandistiek, meer geld naar de geesteswetenschappen, etcetera. Maar op de radio noemt hij zichzelf dan weer een taalanarchist. Of een spellingsanarchist. Het anarchisme en het vragen om zoveel geld van de overheid, die twee dingen gaan niet echt goed samen. Hoe zit dat precies? Enerzijds anarchist, anderzijds sociaal-democraat?
Marc van Oostendorp zegt
Het anarchisme betreft natuurlijk vooral de vraag of er een spellingwet of andere regels moeten bestaan die een en ander beregelen (ik zie niet zo goed in wat een specifiek ‘sociaaldemocratische’ kijk op deze kwesties zou zijn). Ik ben niet per se voor het afschaffen van taalonderwijs of steun aan de lokale toneelclub. Maar afgezien daarvan zie ik niet in waarom anarchisten geen gebruik zouden maken van subsidies, vooral als deze kunnen helpen bestaande machtsstructuren verder te ontmantelen.
Antoon Berentsen zegt
“(…) in het nieuwe nummer van Onze Taal”: Ongetwijfeld bedoelt de auteur Onze Taal 4-2023, een nummer dat nog niet in de bus of in de bibliotheek ligt. Daarmee blijft het nog even een raadsel, waarop hij exact reageert. Had de redactie niet even kunnen wachten, totdat de lezers van Neerlandistiek kennis hadden kunnen nemen van Scholtmeijers bijdrage?
Marc van Oostendorp zegt
Ik zou echt niet kunnen bedenken wat daar het voordeel van zou zijn.
Berthold van Maris zegt
Bij mij viel afgelopen week het nummer van Onze Taal in de bus waarin de tekst van Harrie Scholtmeijer nu eindelijk te lezen was. Wat mij opviel was dat hij zijn argumenten veel genuanceerder brengt dan deze blog doet voorkomen. De blogger maakt er een karikatuur van. Dat is jammer. Ook is jammer dat de blog niet vermeldt dat de tekst van Scholtmeijer weer een reactie was op een opiniestuk van… Marc van Oostendorp. Dat behoort natuurlijk gewoon vermeld te worden.
Marc van Oostendorp zegt
Welke nuances zie jij zo al? Waar zit de karikatuur? Dat ontgaat me volkomen.
Het stuk waarop Scholtmeijer formeel reageerde was niet zozeer een opiniestuk, maar een achtergrondstuk. Het bood een interpretatieve samenvatting van een rapport van de Raad van Europa, waaruit blijkt dat de ’talen’ waarachter de stevigste lobby zit de meeste politieke aandacht krijgen. Alleen erkende talen krijgen om te beginnen aandacht en van die talen dan weer vooral degene met een lobby. Brabants of Sarnami krijgen geen aandacht want ze zijn niet ‘erkend’ (en die erkenning is op zijn beurt het resultaat van een politiek spel). Jiddisch en Romani zijn wel erkend maar kennen nauwelijks (Jiddisch) of niet (Romani) een lobby en dus gebeurt er bijna niets (in het geval van Romani zijn er alleen wat algemene antidiscriminatoire maatregelen tegen de Romani aan te wijzen, die weinig met de taal te maken hebben). Ik zou graag horen wat voor andere ‘opinie’ men hierover kan hebben.
De reactie van Scholtmeijer is een heel betreurenswaardig voorbeeld van de lobby omdat het suggereert dat het Nedersaksisch op basis van ‘wetenschappelijke feiten’ een taal is. Daar heb ik nu wél een mening over: ik keur het af, zoals ik eerder ook al heb gedaan in verband met diezelfde Scholtmeijer (bijvoorbeeld hier); niet omdat ik mensen hun plezier in eigen taal gun en trouwens ook niet omdat ik per se vind dat pakweg het Deventers ‘Nederlands’ is en niet ‘Nedersaksisch’ (ik heb daar geen mening over), maar omdat ik denk dat je als wetenschapper niet moet bouwen aan een mythe. Mijn blog geeft daarom, anders dan het achtergrondstuk, wél een duidelijke mening over deze handelswijze. Laten we zeggen dat wat ik hoor van dialectologen die niet voor een IJsselacademie werken, mij de indruk geeft dat mijn reactie op Scholtmeijer onder hen vrij breed gedeeld wordt.
Ik vermoed overigens dat Scholtmeijers reactie in Onze Taal ook eerder een reactie was op mijn mening over het project om het Nedersaksisch een wetenschappelijk concept te maken, zoals die blijkt uit de bovenstaande link, dan op mijn achtergrondstuk dat immers nauwelijks gaat over het Nedersaksisch. Maar ik vind niet dat hij dat allemaal duidelijk had moeten maken. De discussie gaat over een zaak en niet over wie er nu precies op wat reageert.
Berthold van Maris zegt
Misschien kunnen we ChatGPT vragen om het verschil te beschrijven van hoe Scholtmeijer zijn standpunt weergeeft en hoe jij zijn standpunt hebt weergegeven?
Je stuk in Onze Taal was denk ik een wat ongemakkelijke mix van achtergrond en persoonlijke opinie (alleen de kop al: “Minderheidstalen: de grootste mond wint”).
Ik ben het overigens met je eens dat het voor het streektalenbeleid niet zo relevant is of iets een andere taal dan het Nederlands is dan wel een dialect van het Nederlands. Prima als dat allemaal bestudeerd wordt en, voor zover mogelijk (want de invloed van taalkunde is wat dat betreft heel klein), een beetje gestimuleerd. En helemaal prima als er op de lagere scholen meer gedaan wordt met die “thuistalen”, zie het recent daarover verschenen boek “Talenbewust lesgeven”. Zie ook mijn stuk over het Saterfries, afgelopen zaterdag in NRC.