Onder de motorkap van Carmiggelt (xii)
In Vroeger kon je lachen volgen enkele verhaaltjes van een vakantie in Zwitserland elkaar op. Met de volle bus gaat het in de hitte van Ascona naar Luino in Italië. Gauw de bovenraampjes open om verkoeling te krijgen! Maar ze “moeten spoedig worden gesloten op Duitse last van een oud wijf met een nijdig profiel en een schelle stem. Amerikanen hebben voor zo iemand het aardige woord sourpuss.”
Dat is komisch, wie kent dat woord sourpuss? En tegelijkertijd zullen veel Nederlandse lezers in dit Engels ‘zuur’ + ‘poes’ herkennen, lang geleden uit onze contreien over het water geëxporteerd, allicht via Engeland verder over de Atlantische Oceaan. En het blijkt aan het eind van de vier verhalen dat het Amerikaanse vrouwen op leeftijd zijn. Dat weten we (terug in het hotel aan het water) na een komisch tussenstukje als we lezen dat ze in de eetzaal witte, onbewoonde eilandjes vormen waar de baas van het hotel “soms even aanlegt om te semi-flirten”. Niet echt, semi. Mooi beeld, dat aanleggen bij oudere vrouwen als onbewoonde eilandjes.
Even verder onthult Carmiggelt dit: “Na het diner vinden ze elkaar op het terras voor de koffie. Ze spreken Duits, maar het draagt de sporen van Amerika, waar ze gelukkig op tijd heen gingen.”
Zo heeft hij iets over de vrouwen meegedeeld inclusief hun privé-geschiedenis (jaren ’30) en langs deze weg is de sourpuss met z’n eigen talige historie fraai op z’n pootjes terechtgekomen. Wie de bijdrage over Johan en Piperviken las, zal de aanpak van Carmiggelt herkennen.
In Haasje over (1956, met Spijbelen uit 1957 door De Arbeiderspers in 1999 als duo heruitgebracht) laat de schrijver een kastelein zijn klant Frederiks subtiel niet verder drinken: “Je kunt natuurlijk wel oeverloos doortappen, maar dan zit mevrouw Frederiks met een schaal vol nutteloze sperzieboontjes onder de lamp”. (Blz. 196) Het normale en hier vast toepasselijke gebruik van oeverloos zwetsen is met een knipoog naar het letterlijke beeld van water dat buiten zijn oevers treedt, overgezet naar het vocht dat er getapt wordt. De schrijver leende vaker van het water, neem een zinnetje als: “In het café was het eb” (in Vroeger kon je lachen).
Twintig heette een verhaal in 1958 in de bundel Kraaltjes rijgen (pp. 101-103 in de heruitgave van 1999). Bij de haringkar vindt een ontmoeting plaats met de vader van een dochter die de dag tevoren 20 jaar werd en die dat nu pas zelf viert: de verteller krijgt van hem een haring aangeboden. Ook wordt hem een foto getoond van de verse twintiger – maar de afbeelding is via een schaar verkleind, want vrijer Pim maakt geen deel meer uit van haar leven. De haring-uitdeler is ook royaal in het verstrekken van levenswijsheden, zoals deze van Multatuli: “Kind, als ik me er ooit op laat voorstaan dat ik je vader ben, spuw me dan in ‘t gelaat.” Aansluitend wordt Douwes Dekker zelf veroordeeld omdat hij het op papier mooi kon zeggen, maar dat hij “toen ‘t puntje bij ‘t paaltje kwam z’n eigen zoon wel lelijk verknipt” heeft. Mooi wél! Het gedrag van Multatuli tegenover zijn zoon Edu wordt hiermee afgestraft en via het woord verknipt rechtstreeks gekoppeld aan de schaar waarmee Pim uit het leven van de twintigjarige is verwijderd.
Dat lijkt me een ander voorbeeld van een binnentekstueel, verticaal lijntje. Prachtig.
Dit stukje verscheen eerder op het weblog van Siemon Reker.
Laat een reactie achter