40 jaar tandeloos (10)
Het oeuvre van A.F.Th. van der Heijden is een ode aan de verbeeldingskracht: de verteller roept met zijn fantasie een werkelijkheid op die hij helemaal niet ervaren kan hebben en toont de macht van de verbeelding boven de feiten. Dat geldt niet alleen voor De tandeloze tijd. Magistraal is de scene in Het schervengericht waarin we het verhaal krijgen voorgezet van een foetus in de schoot van zijn stervende moeder. En in zekere zin zijn de pogingen van de vader in Tonio om zich de laatste momenten van zijn zoon voor te stellen, en het lot een andere kant op te dwingen, er ook een voorbeeld van.
Ze behoren, vind ik, tot de indrukwekkendste pagina’s van het oeuvre.
De oerscène in deze is het verhaal van de laatste momenten van Jimmy Händel dat Albert Egberts vertelt aan diens dochter, Milli Händel, op dat moment Alberts geliefde. Dat verhaal kan Albert helemaal niet kennen, bijvoorbeeld omdat hij zelf nog maar een driejarig kind was toen het gebeurde. De lezer van de eerdere bladzijden van De tandeloze tijd weet dat het verhaal bestaat uit een ingekleurde en ingedikte versie van verhalen die er over Jimmy in de buurt al de rondte deden. Maar hij vertelt het met veel overtuigingskracht, inclusief het moment dat Jimmy op straat zelf een klein jongetje ziet – als lezer weet je dat dit de kleine Albert was. Als Jimmy eenmaal dood is, wordt de hoofdrol in het verhaal overgenomen door de duif die, met Jimmy’s trouwring aan zijn poot gebonden, van Den Helder naar Eindhoven vliegt.
Er is een manier om aan de grauwe werkelijkheid kleur te geven: via de verbeeldingskracht.
Het verhaal dient ook een expliciet gemaakte retorische functie: Albert wil Milli overtuigen van eigenlijk een heel ander verhaal: dat Jimmy helemaal niet haar vader was, maar Egbert Egberts. Die mogelijk ook zijn vader was, en dat de relatie dus mogelijk wel érg incestueus is. Op Milli maakt dat allemaal weinig indruk: ze ziet het allemaal als een leugenachtige manier om Alberts impotentie te verhullen. En ook dat is niet helemaal onterecht.
Maar zelden is een leugenachtig verhaal zo knap verteld. Als lezer ontdek je ook zelf allerlei extra verwijzingen. Dat heeft iets heel bevredigends. Zo hoort Jimmy, terwijl hij voor het huis van zijn geliefde staat op de radio van haar zusje ineens vreemde muziek die door de populaire muziek heen komt waar het eigenlijk om te doen is:
Natuurlijk had hij het zusje kunnen vragen de keuzeknop bij te stellen… maar iets in de vreemde muziek had hem getroffen. Hij kon zich niet voorstellen dat het stuk ooit ergens in de tijd en in de ruimte begonnen was of op zou houden. Het leek voor alle tijden een aanvang te hebben genomen, om eeuwig in de ether te blijven. Een muziek zonder begin en zonder eind, maar voortdurend in sterkte toenemend. Er was een herhaling van telkens hetzelfde thema, steeds luider, met alsmaar andere en alsmaar meer instrumenten, ondersteund door het ingetogen, maar in onstuimigheid toenemende ritme van de kleine trom, een versneld soort dodenmars… Een muziek die nergens op adem kwam, meeslepend, met iets… iets Spaans (Jimmy had op verre kusten gevaren).
Jimmy raakt geobsedeerd door deze muziek, en komt er uiteindelijk achter (voor sommige lezers waarschijnlijk overbodig) dat het Bolero van Ravel betreft. Maar wie goed gelezen heeft, weet ook waar die Bolero vandaan komt: de verteller van het verhaal, Albert Egberts dus, heeft het zelf als kind ooit gefascineerd gehoord. Het verhaal wordt honderden pagina’s eerder verteld, en in dat geval wordt de titel Bolero niet genoemd, maar ook bij Albert is het stuk in competitie met populaire muziek: hij kijkt ernaar op de tv van zijn grootvader, en er wordt overgeschakeld omdat de familie naar De Jantjes wil kijken:
Albert smeekte hem het programma te laten staan. Er was een podium vol mannen met instrumenten, waarvan er maar een paar bespeeld werden. Een hobo, een fagot, begeleid door een strak ritme op de kleine trom. Steeds dezelfde melodie, herhaald op telkens weer andere instrumenten, zich samenvoegend tot een groeiend orkest… De muziek zwol aan.
De verzonnen Jimmy heeft zijn obsessie voor de Bolero dus van Albert. Die natuurlijk wel echt is. Overigens komt ergens tussen de twee verwijzingen naar dit muziekstuk Mill Händel bij Albert langs als hij niet thuis is, en beschrijft Alberts hospita haar later als gekleed in ‘zo’n bontgeval, je weet wel, zo’n froezelig bolerootje, zonder mouwen’.
Door die rijkdom voegen ook fragmenten die je niet onmiddellijk kunt thuisbrengen toe aan de rijkdom. Als Jimmy in Alberts verhaal van Eindhoven naar Den Helder reist, gebeurt hem dit:
In de trein was hem iets overkomen… een onbelangrijk voorval, dat hem toch was blijven achtervolgen. Na het overstappen in ’s-Hertogenbosch kwam hij schuin tegenover een somber heerschap te zitten, dat duidelijk vergetelheid zocht in bier. Op het schapje stonden drie lege flesjes, hij was aan het vierde bezig… De man, een nerveuze boer in een steeds pak, zat niet op zijn gemak.
Wie is die man? Welke rol speelt hij verder in het leven van Albert of van Jimmy? In Het hof van barmhartigheid wordt de passage – net een beetje anders – verteld door de schrijver Patrick Gossaert:
Per trein op weg naar Den Helder was Jimmy iets overkomen… een schijnbaar onbeduidend voorval, dat hem was blijven achtervolgen. Na het overstappen in Den Bosch kwam hij schuin tegenover een somber heerschap te zitten, dat duidelijk vergetelheid zocht in bier. De man, een nerveuze boer in een steeds kostuum, zat niet op zijn gemak. Zijn ogen waren niet die van een boer.
Hier wordt ook duidelijk wat Canaponi heeft willen doen: een hommage geven aan een schrijver die met kroontjespen en inkt schrijft en die zelf tijdens zijn optreden melige grappen maakt. In het vervolg van de passage – in de versie van Camaponi – blijkt dat de schrijver allerlei erotische fantasieën krijgt van de man in uniform. Die fantasieën worden overgedragen op Jimmy:
Hij kreeg last van dwanggedachten over zwerven en slempen met de ander op de Wallen in Amsterdam, waar deze, krankzinnig van bewondering, elke mooie hoer die hij hebben wilde voor hem zou betalen, en daarbij zelf alleen maar toe hoefde te kijken.
De tekst is, vertelt de schrijver, gebaseerd op ‘een gedicht van die schrijver daar, dat jaren geleden als rijmprent uit de etalage van een boekhandel was verwijderd’. We herkennen er een gedicht van Gerard Reve in:
Leve onze Marine
Per trein op weg naar huis, zoek ik vergetelheid in bier,
maar kan, wat komen moet, niet meer bezweren:
reeds na twee haltes stapt hij in, tenger matroos, met stoute billen,
verlegen maar brutaal. Met oortjes. Donkerblond.
Wanneer ik ooit nog rijk word gaat hij elke dag
met mij de stad in om van mij te drinken wat hij wil:
‘dit is mijn bloed’.
En elke mooie hoer die hij wil hebben wordt door mij betaald:
‘dit is mijn lichaam’.
Ik zou zo graag erbij zijn, schat, maar niet als jij je schaamt:
dan hoeft het niet, en zal ik je nooit zien,
verborgen naakt in trui en broek, verheven ruiter,
aanbeden Dier, lief Broertje van me.
Waarom Canaponi het verhaal wil vertellen is duidelijk. Maar waarom wilde Albert Egberts het vertellen?
Rbert Kruzdlo zegt
Boeken zijn schadenposten. Multatuli? Wie dikke boeken schrijft krijgt levenslang. Een eindeloos blind spiegelen en terug spiegelen, op de tekst. Herinvoeren van herinnering betekent dat je nergens de baas over bent. Het werkt op je lachspieren. Charlie Chaplin: ‘Je zult nooit meer zo lang en hard lachen zolang je leeft! De lach komt zo snel en zo woedend dat je zou willen dat het zou eindigen voordat je instort!,
Je zou, inachtnemend de schitterende stijl, achter de spiegel moeten kijken naar wie je bent. Het verlangen van een man is een ander boek schrijven, die van een vrouw haar innige vriendschap sluiten en wachten…
Multatuli was gezegend met een vrouw die precies begreep wat hij bedoelde. Zo stijg je op in de kunst…(…)