“Heb je de Taalstaat al gehoord?” In de kringen waarin ik verkeer is dat een gewone vraag op maandagmorgen. Mijn koffiepartner was er afgelopen maandag helemaal ontdaan van. “Er was iemand van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren te horen. Het illustreerde de totale verwarring over de Taalunie.”
In de Taalstaat kwam een nieuw lid van de Raad aan het woord, Gijsbert Rutten van de Universiteit Leiden. Mijn gesprekspartner was vooral beduusd door de manier waarop de gast werd geïntroduceerd:
Hem is gevraagd toe te treden tot een raad die een comité adviseert over het beleid van weer een andere organisatie. Het is met andere woorden altijd even puzzelen hoe je een bepaalde functie nu precies moet plaatsen. De raad is de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren, het comité is het Comité van Ministers, en de Taalunie, die bestaat sinds 1980, en dat [!] is een beleids- en kennisorganisatie voor het Nederlands in Vlaanderen, in Nederland en in Suriname. Een drietrapsraket dus.
Rutten liet het erbij zitten, maar er klopt inderdaad maar weinig van deze introductie. Er is helemaal geen sprake van een ‘andere organisatie’ of ‘een drietrapsraket’ want de ministers zijn als zij gemeenschappelijk optreden voor het Nederlands ‘de Taalunie’ en de Raad is een onderdeel van die Taalunie.
Het is dan ook helemaal niet ingewikkeld of ‘even puzzelen’. Nederlandse en Vlaamse ministers werken volgens afspraak altijd samen als het gaat om taal en literatuur. Die samenwerking heet de Taalunie. De Raad voor Nederlandse Taal en Letteren geeft advies over het beleid dat de overheid zou moeten voeren waar het gaat over de Nederlandse taal en de Nederlandse letterkende – niet alleen maar over beleid dat er al is, maar ook over zaken waarvan de Raad vindt dat er beleid over moet komen.
Het is de tragedie van de Nederlandse Taalunie dat het de organisatie sinds 1980 nooit is gelukt om dit duidelijk te maken. Zoals het ze ook niet is gelukt duidelijk te maken dat ze niet ‘een’ beleidsorganisatie zijn voor het Nederlands, maar dé beleidsorganisatie, het is de manier waarop in genoemde landen de politiek over deze kwesties wordt gedomineerd. Er wordt verstoppertje gespeeld: het komt de ministers bijvoorbeeld wel goed uit als er wordt gedaan alsof de Taalunie ‘een andere organisatie’ is, want dat maakt hen er minder verantwoordelijk voor.
Wat we nog niet wisten tijdens dat gesprek: dat de volgende dag (gisteren) de Taalunie een (overigens anoniem) interview zou publiceren met Luc Delrue die tijdelijk aan het roer staat van het Algemeen Secretariaat, de ambtelijke tak van de Taalunie. Blijkens dat interview mag hij zich nu ook Algemeen Secretaris noemen, en bereidt hij de komst van een nieuwe Algemeen Secretaris voor, ‘voor de zomer van 2024’, dus er wordt gelukkig de tijd genomen – tijd waarin men hopelijk ook komt tot een nieuwe structuur.
Het is een weldadig interview, eigenlijk juist omdat het zo ambtelijk is. Delrue krijgt uitgebreid de gelegenheid om zijn eigen ambtelijke carrière toe te lichten. Ik weet dat het ironisch klinkt, maar dat bedoel ik echt niet, als ik zeg dat ik passages als de volgende weldadig vind:
Ik geloof dat er een soort culturele ruimte moet zijn tussen Vlaanderen en Nederland waarin de Nederlandse taal een constituerend gegeven is. In de praktijk zie ik wel dat dat steeds moeilijker wordt, omdat de visies van de landen toch wat uit elkaar aan het schuiven zijn, maar voor mij is dat wel belangrijk.
Delrue wordt dus zelf niet de Algemeen Secretaris, maar ik hoop dat dit wel de ingeslagen weg wordt: beleid is, vooral als het goed wordt uitgevoerd, zelden enorm spannend en intrigerend. De interessante geluiden binnen de Taalunie zouden moeten komen van de Raad. Niet als drietrapsraket, maar wel als vuurwerk.
Laat een reactie achter