40 jaar tandeloos (25)
Tot de moeilijkst te duiden passages in De tandeloze tijd behoren de twee hoofdstukjes die Knapensluimer heten in Onder het plaveisel het moeras. De schrijver Patrick Gossaert is, in een Wassenaars retraitecentrum, op zoek naar een ‘vertelinstantie’ om de verhalen van Albert Egberts te kunnen laten vertellen. In deze hoofdstukjes heeft hij die vertelinstantie gevonden, het is een koor, een wij, dat hem kennelijk in staat stelt het (inmiddels in de roman al een paar keer vertelde) verhaal van de soldaat Jimmy Händel te vertellen. Maar tijdens het vertellen van dat verhaal wordt hij ineens ruw onderbroken door dat koor:
Stop! – Schrik niet: wij zijn het. Leg je pen neer, en luister… je pen… luister… Akkoord – zojuist, ooit, ben je gaan zitten om te schrijven (stoel achteruit, zo, en dan door de knieën: de gebruikelijke stoelgang), maar je hebt niet gemerkt, wij wel, dat door valse lucht of valse jicht onwillekeurig een soort van kniebuiging in je leden is geschoten, een knieval bijna – en niet in je leden alleen: sluit je ogen maar, zoals wij…
Het hele verhaal is een bewerking van het gelijknamige fragment dat Patrizio Canaponi in 1980, enkele jaren vóór de eerste delen van De tandeloze tijd, daadwerkelijk in De Revisor publiceerde. Of eigenlijk is het nauwelijks een bewerking, op een enkel woordje na is er nauwelijks iets veranderd. Het moet in de context van dat tijdschrift – dat dus juist geen context bood, dit fragment stond er op zichzelf, het waren ’twee hoofdstukken’, maar niemand wist van al die honderden hoofdstukken die eraan vooraf zouden gaan, nog geheimzinniger zijn geweest: wat is dat voor schimmig verhaal over een dode jongen? Wie zijn die ‘wij’ die dat verhaal komen onderbreken? De lezer van Het hof van barmhartigheid heeft daar tenminste een idee van, maar in 1980 moest de lezer het al helemaal hebben van de poëtische kwaliteiten van het geboden proza, want er was geen enkele context.
Toch blijkt onduidelijk wie de wij nu eigenlijk is die hier spreekt. In Het hof van barmhartigheid en Onder het plaveisel het moeras worden een paar hoofdstukken verteld door een koor, maar daar betreft het de bezoekers van een café in Lummel, die met elkaar roddelen over het dorpsgebeuren. Zij spreken niet in wij maar in dialogen en richten zich tot elkaar en niet tot de schrijver.
De suggestie in dit fragment is dat het koor juist een goddelijke instantie is, die de Griekse tragedie niet alleen becommentarieert, maar ook schept. De schrijver ziet bijvoorbeeld een straaljager, maar wij zeggen
Die straaljager, die onzichtbare straaljager… kwam van ons. Er was geen straaljager – wij schreven in de lucht. Daar hing ons teken: we hebben je willen waarschuwen.
‘Wij’ creëren ook een personage voor Canaponi wiens naam een leesteken is: ‘&’
…‘&’… – een voegwoord. Precies op de grens van ‘hier’ en ‘daar’, van ‘niet’ en ‘niet’, leidt het een geplet nevenschikkend bestaan:…‘&’… Dit grappige haakje-oogje haakt, rijgt, smeedt twee evenbeeldige maar eeuwig gescheiden werelden aaneen. In deze paradox is het zelf de sterkste schakel…‘&’… – onze derde persoon, onze tussenpersoon…
Een dergelijke goddelijke instantie komt in De tandeloze tijd niet voor, en de vraag is dus wat voor boek Canaponi eigenlijk aan het schrijven is. Het doet allemaal veel meer denken aan die andere cyclus van Van der Heijden, Homo duplex, waaraan Van der Heijden na het verschijnen van deel 3 van De tandeloze tijd zou gaan werken. De belangrijkste verteller is daar een Griekse god, Apollo, maar met een andere, onuitspreekbare naam, QX-Q-8.
Die cyclus Humo duplex is veel geheimzinniger dan De tandeloze tijd. Hij is twintig jaar geleden begonnen, twintig jaar na het eerste deel van De tandeloze tijd, maar alle delen die verschenen zijn lijken min of meer perifeer te zijn: de novellen Drijfzand koloniseren en MIM zijn te kort om als echte delen in een cyclus van Van der Heijden te gelden, Het schervengericht gaat over personages die niet de hoofdpersonages van de cyclus lijken te zijn. De Movo tapes wordt expliciet genummerd als nummer 0, voorafgaand aan de eigenlijke reeks. De andere delen zijn niet genummerd. Het is kortom net alsof er twintig jaar na het begin van deze cyclus nog geen enkel echt centraal deel verschenen is.
Een van de oorspronkelijk aangekondigde delen heette Gedichten Gods, en onder die titel hield Van der Heijden een aantal jaar geleden zijn Kellendonk-lezing, die behalve over Kellendonk en over het geloof, ook ging over Van der Heijdens fascinatie voor het onmogelijke boek. Humo duplex lijkt dat boek te zijn. Waar De tandeloze tijd warempel misschien nog ooit voltooid lijkt te kunnen worden, wordt dat steeds onwaarschijnlijker voor Homo duplex.
Mijn theorie is dat Homo duplex het boek is dat het koor Patrizio Canaponi wil schrijven in De tandeloze tijd.
Zoals bekend duiken in het laatst voor een groter publiek verschenen deel van De tandeloze tijd, Stemvorken, personages op uit Homo duplex: In zijn verantwoording aan het eind van dat deel schrijft Van der Heijden:
In dit achtste deel van de cyclus ‘De tandeloze tijd’ worden voor het eerst, min of meer tot mijn eigen verrassing, enkele karakters geconfronteerd met personages uit die andere romanreeks, ‘Homo duplex’. Ik sluit niet uit dat deze alliantie van tableaux de la troupe in de vervolgdelen wordt voortgezet – ook vice versa, namelijk het binnendringen in ‘Homo duplex’ van romanfiguren uit ‘De tandeloze tijd’. Het zou zelfs kunnen dat beide cycli op den duur geheel in elkaar opgaan.
Mijn theorie is dus dat Homo duplex eigenlijk geschreven is door een personage uit De tandeloze tijd. Dat heeft de wonderlijke implicatie dat er personages in zijn wereld rondlopen die voortkomen uit zijn fantasie. Maar waarom zou dat eigenlijk niet het geval zijn?
Robert Kruzdlo zegt
Ik had toentertijd dit dit genoteerd: ‘Tussen jouw werkelijkheid en de schijnwerkelijkheid van die ander moet zich een oneindig dun horizontaal vlak bevinden… en in die ‘derde werkelijkheid’ hebben jullie, wij ‘&’ geboren doen worden… ‘&’… Het is bezig gestalte te krijgen in een tweedimensionale wereld, die precies tussen jullie werelden zit ingeklemd. (Alleen wij hebben daar toegang.) Hier niet & niet daar…. ‘&’… – een voegwoord. Precies op de grens van ‘hier’ en ‘daar’, van ‘niet’ en ‘niet’, leidt het een geplet nevenschikkend bestaan: … ‘&’… Dit grappige haakje-oogje haakt, rijgt, smeedt twee even beeldige maar eeuwig gescheiden werelden aaneen. In deze paradox is het zelf de sterkste schakel…‘&’… – onze derde persoon, onze tussenpersoon…’
(…en in die ‘derde werkelijkheid’ hebben jullie, wij… > dit noteer je niet Marc.)
&, drie puntje, …en daarna moest natuurlijk dé gedachten komen die het afronde en afmaakte. Die kwam niet. Dat de lezer die dit niet omvamen kan, ook niet het meesterwerk wat daaruit voortvloeit komt omdat de schrijver zelf met zijn hoofd – als tussenmens – in een visioen terecht komt en de lezer zijn aandacht afleidt, of tracht ze geboeid te houden met curieuze gedachtensprongen. De schrijver uitroept: laat het staan, ik zie toch alles als een tweedimensionaal. (Op papier.)
Wij is het papier, de schrijver als Tussenmens.