40 jaar tandeloos (16)
Aan het begin van Weerborstels staat Albert Egberts als jongetje weemoedig te kijken hoe een medium oprukt:
Ik was net elf geworden, en het was al een hele tijd aan de gang, onstuitbaar. Van steeds meer daken, uit de schaduw van steeds meer schoorstenen schoot het op, het kale onkruid, het dorre gewas van televisieantennes.
De weemoed lijkt vooral voort te komen uit het feit dat iedereen nu zijn eigen televisietoestel krijgt, en dat kinderen niet meer op woensdagmiddag bij elkaar komen in het schaarse huis dat een toestel heeft. Maar ik denk ook dat de schrijver mogelijk bewust aan het begin van zijn boekenweekgeschenk (dat in een recordoplage van bijna 550.000 exemplaren verspreid werd) een statement heeft willen maken tegen de grote concurrent van het boek, de televisie. In alle delen van de reeks wordt er wel door deze of gene naar de tv gekeken, naar mijn indruk overigens vooral vanwege de actualiteiten – als het specifiek wordt, gaat het in ieder geval vaak over nieuwsbeelden. (De kinderen in Weerborstels kijken ‘naar Indra Kamadjojo met zijn hertje Kantjil, en naar De Telescoop en de rest’.)
In Stemvorken is een van de hoofdpersonages bekend van de tv:
Beroemdheden blijken in het echt meestal kleiner dan ze op televisie overkomen. Corinne bleek zelfs wat langer dan ik me, na mentale correctie, had voorgesteld – dat wil zeggen, ongeveer van mijn lengte, terwijl ik bepaald niet klein van stuk ben.
Uit de eerste zin (‘beroemdheden blijken…’) kun je afleiden dat iemand die beroemd is, altijd beroemd is van de tv. Op deze manier documenteert De tandeloze tijd tussen de bedrijven door de bloeiperiode van een medium. Langzaam komt het aan zijn einde, al wordt dat in het werk van Van der Heijden nog slechts op één plaats weerspiegeld: in de lezing die hij in 2016 gaf tijdens een bijeenkomst ter gelegenheid van zijn 65e verjaardag en waarin hij sprak over coma–lezen als een variant op binge watching van Netflix-series. De tv-serie is alleen nog competitie als ze streaming is (en is het in dat geval ook meteen wel uit alle macht):
In de Boekenweek waarin Weerborstels werd uitgedeeld, sloeg de tv keihard terug.
Bekijk de reportage die de publieke omroep indertijd maakte over de boekenweek en huiver.
Het item bestaat uit een en al dedain voor de schone letteren, met vooral veel aandacht voor de streekromans, want die worden tenminste wel gelezen!, met als hoogtepunt dat een ‘beroepslezer voor de Nederlandse bibliotheken’, J. Kleisen, het volgende oordeel mag vellen:
Het boekje is voor een groot deel van het Nederlandse lezerspubliek moeilijk. Het is niet zomaar een verhaal maar het is sterk filosofisch gekleurd. Ik betwijfel eigenlijk of het als Boekenweekgeschenk wel zo geschikt is.
Einde recensie. Bah, filosofie, dat mogen we die arme lezers van streekromans niet aandoen. Zomaar een verhaal, dat moeten we hebben! Daarna had Van der Heijden nog iets mogen terugzeggen, maar ja, live televisie, en de verbinding kan niet gelegd worden, en er is helaas geen tijd meer voor. Van ‘beroepslezer’ J. Kleisen is, als ik goed google, nooit meer iets vernomen. Deze drie zinnen zijn vastgelegd als ’s mans bijdrage aan het Nederlandse boekwezen.
Robert Kruzdlo zegt
De litteratuur, zei Du Perron, is superieur onder de kunsten omdat ze met een minimum aan trucwerk een maximum aan menselijke ervaring kan overbrengen. Bij A. F. Th van der Heijden geen demarcatie, mogelijk om iets weg te kunnen drukken, omdat hij altijd weer in de hoeken van de ziel weer iets ziet. Die hoeken bestaan niet. Net zo goed de ziel. En dan zit ik op het puntje van mijn stoel met de hoop: gaat hij het nu het stucwerk wegkrabben. Neen. En dan huiver ik.