Onder de motorkap van Carmiggelt (vii)
Bescheiden: ik heb maar een paar honderd Kronkels bij de voorbereiding voor deze serie gelezen. Als ik dus beweer dat een bepaalde tekst de beste of heel goed is, dan betekent dat een voorkeur binnen die toevallige selectie uit meer dan 8000 stuks. Bij de top-X Kronkels hoort voor mij Een jongeman uit Oslo (als Piperviken in het Nieuw Utrechtsch Dagblad en het Rotterdamsch Parool op 13 mei 1954 verschenen, via delpher.nl is deze Kronkel althans niet via een zoekwoord vindbaar in Het Parool). In dit verhaal wordt het uitnodigende echtpaar in Rome zó geïntroduceerd: “Merendeels buitenlandse gasten hadden zich verenigd ten puissanten huize van een heer, die in het hart van de kwestie, stond te kijken als een boeiende persoonlijkheid, voor wie hem wist aan te snijden. Zijn echtgenote, die wij op een moeilijk levenstijdstip aantroffen, dwarrelde gastvrouwelijk rond en sloeg fonteinen geestdrift uit een rots van wanhoop.” Ten puissanten huize, hier geniet iemand van naamvallen.
De kennelijk nerveuze gastvrouw vergist zich telkens in Carmiggelt, denkt bij herhaling dat hij uit Oslo komt en gaat dan snel weg zodra die vergissing door haar gedropt is. “Zij verdween weer in de menigte, mij overlatend aan een windstille heer op leeftijd, die als een uitgedwarreld blad in het leven lag, en mij aankeek of ik zijn twaalfde bord balkenbrij was.” Prachtig, een reeks verrassingen bevattend. We belanden via de balkenbrij in het Oosten, de geboortestreek van Carmiggelts vader of diens werkgever Stegeman én we maken kennis met een wel zeer passieve manspersoon.
Dat gold al bij de introductie van de heer des huizes die als een taart uit de ijskast wordt voorgesteld en die daarmee al net zo star of zelfs uitgeleefd wordt voorgesteld als de bezoeker die ons dus uitgetekend wordt als “windstille heer op leeftijd, die als een uitgedwarreld blad in het leven lag”. En mevrouw? Hij dwarrelde neer, zagen we, zij dwarrelde rond en was heel wat meer mans, ze “sloeg fonteinen geestdrift uit een rots van wanhoop”.
De rots moet een Oudtestamentische verwijzing zijn naar Mozes, Numeri 20 in de vertaling van BibleGateway.com: “Moeten wij voor jullie water uit deze rots laten komen?’ Toen hief Mozes de staf op en sloeg tweemaal op de rots. Het water gutste eruit en de mensen en het vee konden drinken.” – Verderop in het verhaal wordt de verteller naar van alles in Noorwegen gevraagd maar dat zijn evenzovele zaken waarop deze Amsterdammer geen antwoord weet. Als er concreter naar de wijk Pipervika geïnformeerd wordt (een havenwijk) en wel of men er nog bezig is te breken, schrijft Carmiggelt dat hij, aan de destructie begonnen, doorgaat: “Want zo ben ik dan; als ik eenmaal begin te breken in zo’n stad, laat ik geen steen op elkaar.” Dat lijkt mij een verticaal, binnentekstueel lijntje met het Mozaïsche succesvolle slaan op de rots van boven.
Zulke lijntjes komen niet altijd in een Kronkel voor maar voldoende vaak om er een bewust streven van Carmiggelt in te zien.
Dit stukje verscheen eerder op het weblog van Siemon Reker
Laat een reactie achter