40 jaar tandeloos (15)
Een leesproject dat ik ooit nog wil ondernemen: een over Italië in de Nederlandse letteren, op zijn laatst natuurlijk beginnend bij Couperus, en eindigend bij de huidige Grote Drie van de Nederlandse schrijvers in Italië – Frida Vogels, Geerten Meijsing en Ilja Pfeijffer. Ik denk dat er, behalve Amerika, geen land is dat de Nederlandse schrijvers zo heeft gefascineerd, zelfs lang na de tijden van de Grand Tour. Wat zien zij (wat zien wij) in dat land? Wat voor beeld van Italië rijst op uit de tientallen boeken die erover geschreven zijn? (Ook de zogeheten pulp zou een plaats moeten krijgen, want De Italiaan speelt ook een belangrijke rol in de Boeketreeks.)
In zo’n project krijgt A.F.Th. van der Heijden natuurlijk een ereplaats, de schrijver die debuteerde in Patrizio Canaponi en die het masker weliswaar afwierp, maar de fascinatie nooit helemaal. In alle delen van De tandeloze tijd wordt wel naar het land of naar de inwoners verwezen, al is het dan soms terloops (Weerborstels: “deze lijst, die deed denken aan de versierde kitschharten in Italiaanse kerken, was nog leeg”).
In Het hof van barmhartigheid en Onder het plavesel het moeras komt vrij uitvoerig ook een Italiaan aan het woord, Gesù Porporà. Of eigenlijk is hij een halve Italiaan en een halve Amerikaan – daarmee in zekere zin de meest fascinerende soort buitenlander voor een Nederlandse schrijver. Hij komt aan het begin van Het hof van barmhartigheid aan het woord om de geografie van Nederland te vergelijken met de anatomie van het menselijk geslachtsdeel.
De criminaliteit is één aspect van de Italiaansheid. Een ander is de taal. Patrizio Canaponi komt onder zijn ‘werkelijke naam’ Patrick Gossaert, student kunstgeschiedenis en Italiaans ook aan het woord in Het hof van barmhartigheid. Hij heeft, net als Porporà, een Italiaanse moeder (PG en GP hebben omgekeerde initialen). Aan Albert Egberts legt hij uit waarom hij niet in het Nederlands schrijft:
Ja, jongen, het ziet er natuurlijk wel mooi uit, in die taal. Glanzende zinnen. Maar daarom juist. Ik was te gauw tevreden. En als ik het nu overlees… Het smaakt eigenlijk nergens naar, of het moest zijn naar een geparfumeerd, licht alcoholisch drankje als Aperol. Nederlands leent zich toch beter voor het vertellen van een verhaal. Niet alleen omdat het mijn eerste taal is – mijn vader is… was Nederlander, ik ben hier opgegroeid – maar het is ook minder hinderlijk welluidend. Veel stugger. Hoekiger. Het pakt beter, zogezegd.
Een klein fascinerend detail is dat van de cappuccino in De tandeloze tijd. Bij de eerste ontmoeting tussen Albert en Zwanet – uiteindelijk toch zo’n beetje het liefdeskoppel van de roman – gaan ze tot mijn verbazing cappuccino drinken in Amsterdam. We hebben het over 1976!
‘En een doortastendheid. Nou, in een goede cappuccino zou ik wel zin hebben.’
‘Hier bij Het Molentje, op de hoek met het Rokin, hebben ze de beste van de stad.’
Die laatste zin impliceert, ten eerste dat Albert niet opkijkt van de wens van Zwanet, maar ook dat hij kennelijk een lijst heeft met wie er ‘de beste’ cappuccino schenkt. Dat kan bluf zijn, hij probeert immers indruk te maken op het meisje, maar dan nog moet het geloofwaardig voor haar zijn dat iemand zo’n lijst heeft.
Als je het mij zou hebben gevraagd, zou ik denken dat je in die tijd alleen koffie verkeerd kon krijgen. Ik weet ook eigenlijk niet wanneer ik zelf mijn eerste cappuccino gedronken heb.
Dat het nog wel een beetje bijzonder is, zelfs twintig jaar later, in 1996, als Het hof van barmhartigheid verschijnt, blijkt uit het feit dat tussen neus en lippen nog wordt uitgelegd wat een cappuccino precies is:
Het was maar goed dat ze op dat moment hun cappuccino voorgezet kregen – in grote koppen, met een hoge kap van opgeklopte melk, niet te overvloedig besproet met cacao uit de strooibus.
Ik houd het erop dat cappucino nog iets betrekkelijk bijzonders was, waarvan je als student in Amsterdam wel moet hebben gehoord. Albert en Zwanet worden dan door deze scene gekarakteriseerd als ‘in the know’, (Nogmaals, ik kan me zelfs niet herinneren of ik als student ongeveer tien jaar later weleens cappuccino dronk.) Een intrigerend detail is ook nog dat Albert bij die cappuccino een broodje kroket bestelt, een combinatie waarvan Gesù Porporà, Patrick Gossaert en alle andere halve en hele Italianen zouden gruwen.
In Oner het plaveisel het moeras wordt er ook een keer een cappuccino gedronken, maar dat is in Italië.
De enige andere keer dat cappuccino ter sprake komt, is Kwaadschiks. We zijn dan inmiddels aanbeland aan het begin van de eenentwintigste eeuw. Een grappig feitje over het verstrijken van de tijd is dat de cappuccino inmiddels in plastic bekertjes geschonken wordt door de automaat van het politiebureau:
Janny, die komende avond en nacht net zo’n lange dienst draaide als Otto, bleek nog in burger. Ze zette een bekertje namaakcappuccino voor Elbarte neer. ‘De intekenlijst voor dat uitje van volgende week, El, ligt die hier bij jou? Ik wil bij nader inzien toch wel mee.’
Italië is niet per se dichterbij gekomen bij Nederland. Maar de cappuccino is dat wel..
Robert Kruzdlo zegt
Gesù, is Jesus in het Spaans. Porpora, een Italiaanse componist. Hoe verzin je het.
Dirk van der Broek 1953: Zo was hij met zijn vrouw voor een korte vakantie in Italië, waar het hem opviel, dat de Italianen verzot waren op Cappuccino en Espresso koffie. Ook deze soorten koffie introduceerde Van den Broek in Amsterdam in zijn eigen lunchroom. Zelfs de pers kwam kijken en proeven en schreven er over in hun krant. Dus wij hebben het aan Dirk van den Broek te danken, dat wij nu zoveel verschillende soorten koffie kennen.
In de Warmoesstraat, kon je ook in 1963 een Cappuccino drinken. Ik herinner mij dit omdat ik een Damslaper was.
Een mooi streven, leesproject om de liefde voor Italië van Frida Vogels, Geerten Meijsing en vooral…Ilja Pfeijffer, te onderzoeken. Spaens Heydinnetie, is er niets bij.
Marc van Oostendorp zegt
Ik weet eigenlijk niet waarom vooral Ilja Pfeijffer vooral interessant is. Meijsing en Vogels beschrijven tenminste het zuiden dat ik in veel opzichten voor interessanter houd – het is op zijn minst exotischer.
Robert Kruzdlo zegt
Meijsing is een ‘aantal keren verhuisd’ en woont nu in de oude historisch prachtige Siciliaanse stad Syracuse. Pfeijffer is honkvast. Frida Vogels woont ook permanent op een plek Bologna. Ja waarom Ilja Pfeijffer als de andere net zo belangrijk zijn? Denk dat hij de moeilijkste voor je wordt. Meijsing schrijft prachtig over de historie, Pfeijffer worstelt zich door het leven en Vogels – die onzichtbaar wil blijven voor de buitenwereld: heb jij een foto van haar voor een tekening? – is toch meer landschappelijk. (…)
Pek van Andel zegt
Expresso koffie is een oorlogs-trouvaille, althans volgens een oude documentaire die ik ooit zag, die werd uitgezonden op de TV, op ARTE, in zwart-wit, als ik me goed herinner. In de eerste wereldoorlog was koffie schaars. Een Italiaan ging toen koffie onder hoge druk extraheren, in de hoop dat er dan meer caffeïne vrij zou komen. En wat bleek? Er kwamen ook veel meer andere soorten moleculen bij vrij. En daardoor overleefde deze techniek, deze improvisatie, de tand des tijds. Een voorbeeld van serendipiteit, van een aanvankelijk ongezochte vondst.
In mondeling oud-Gronings bestaat de uitdrukking, die aan het uitsterven is: ‘blonde koffie’ voor koffie met melk. In het Italiaans zou die uitdrukking ook bestaan. Kan iemand dat bevestigen?
Als je in Frankrijk vraagt om een ‘café blonde’, word je voor een dichter aangezien.
Pek van Andel, Feerwerd (Gn.)
Robert Kruzdlo zegt
Pek, er komen ook stoffen als cafestol vrij. Het is te zien als een olie vlekje, aan de opervlakte van koffie en is kankerverwekkend. En dus, filterkoffie drinken. Blonde koffie, Café Rubio, is een Costa Rica koffiemerk.