Onder de motorkap van Carmiggelt (xvii)
Bij de belangrijkste handelingen die de schrijver Carmiggelt toepast om de lezer actief te laten zijn, is de methode van het verspríngen (niet ver springen in de zandbak zoals in dat onderdeel van de atletiek): een bepaald woord wordt vanuit zijn normale context overgeplaatst naar een ongebruikelijke. De lezer moet het verband zelf leggen. Het bekendste voorbeeld is inmiddels zó bekend dat het door het succes een slecht voorbeeld is geworden: een middelbaar echtpaar. Dat was een echtpaar bestaande uit personen van middelbare leeftijd maar via kortsluiting is het bijvoeglijk naamwoord direct verbonden met het echtpaar, de lezer denke de leeftijd er bij.
Als Carmiggelt spreekt van “een vormeloze juffrouw” dan laat hij vormeloze verspringen van de gebruikelijke sfeer van een ding naar een levend wezen. Wanneer hij rept van “donker lachen” is het adjectief donker verplaatst van het gewone in combinatie met licht of kleur naar de wereld van het geluid. Wordt iets “vermoeid wit” of “voormalig wit” genoemd, dan is dat wat menselijk was (vermoeid, niet meer kwiek of optimaal) gekoppeld aan een kleur op dezelfde manier als gebeurd is bij de combinatie “louche paars”. Bij “voormalig wit” is het iets ‘van vroeger tijd’ dat nu toegekend is aan iets dat van kleur veranderd is, verschoten.
Net als bij de vormeloze juffrouw is “een plastic glimlach” een voorbeeld van materie (plastic) die nu samen gaat met iets humaans (glimlach).
Wie reppen zich voort? Vooral mensen, wellicht ook dieren – kortom, levende wezens. Als “een handschrift dat zich haastig voortrepte” is dus een vermakelijke wijze van uitdrukken omdat het niet meer een mens betreft maar het product dat een van diens handen voortbrengt.
Meer dan eens, dat wil zeggen in verband met diverse talen heeft Carmiggelt het over Frans met touwtjes of Duits met touwtjes. Misschien combineert hij “met touwtjes” vaker – wie zal het zonder groot digitaal bestand met 8700 cursiefjes zeggen? En wie zal het de schrijver kwalijk nemen dat hij zich bij zo’n productie herhaalde? *)
In vroegere drukken van Van Dale (laten we zeggen voor WO II) betekent druilen vooral ‘somber zijn’ of zoals Carmiggelt liever zou zeggen ‘soezen’. Dat druilerig samengaat met een regenachtig weertype past daarbij. In diverse Kronkels moet druilen de aanduiding zijn van langzaam lopen – hoe begrijpelijk, deze lichte verspringing: hij druilt door het huis (in Poespas 1952:44), binnendruilende Japanners (Ze doen maar 2000:111) of De meesten druilen maar wat rond (Vroeger kon je lachen 2000:233).
Ik veronderstel dat de ruimere betekenis in Van Dale (mede) op basis van de teksten van Simon Carmiggelt is opgenomen.
*) Delpher maakt het mogelijk met een redelijke kans op volledigheid te zoeken naar woorden en woordcombinaties binnen Kronkels. Het duo met touwtjes zie ik enkele malen inderdaad gecombineerd met Duits en Frans. Ook is er sprake van Nederlands met touwtjes (in Het Parool van 15.10.1963 in de Kronkel Geen) en Engels (Schip, Het Parool 19.02.1977). Op 21.10.1964 staat wat genoemd wordt “zo ongeveer de eerste, en illegale, Kronkel” overgenomen uit 06.03.1945 onder de titel Der Paul. Daar zou dan voor het eerst “het rare Duitsch-met-touwtjes” genoteerd zijn door Carmiggelt en dus nog tijdens de Bezetting. Een beetje liefhebber ziet uit naar een compleet Kronkelbestand in digitale vorm, zo is het toevallig ook nog eens een keer. De complexe uitgeefgeschiedenis van al die cursiefjes van Carmiggelt is een weerspiegeling van het commerciële succes maar ook een ellendige omstandigheid bij een preciezere bestudering.
Dit stuk verscheen eerder op het weblog van Siemon Reker
Laat een reactie achter