40 jaar tandeloos (22)
Het kan niet de bedoeling zijn geweest van de auteur, want die kon het bij het schrijven onmogelijk voorzien, maar als er één ding De tandeloze tijd duidelijk plaatst in de tijd, is het de heroïneverslaving van Albert Egberts. Aan het begin van de jaren tachtig stond die verslaving enorm in de belangstelling. Niet alleen waren er in die tijd ongeveer dertigduizend verslaafden in Nederland (tegenover tegenwoordig nog zo’n vierduizend), maar die verslaafden waren ook op allerlei manieren in het nieuws, door de overlast die ze veroorzaakten (bijvoorbeeld vanwege de criminaliteit die ze pleegden om aan het spul te komen), maar ook door bijvoorbeeld de boeken De moeder van David S. (1980) en Het verrotte leven van Floortje Bloem (1982) van Yvonne Keuls.
De hoofdpersonen in die boeken (en in het ook in Nederland veel gelezen Wir Kinder vom Bahnhoff Zoo uit 1978) worden volgens de cultuurhistorica Irene Geerts
niet alleen door anderen verantwoordelijk gehouden voor hun eigen verslaving, ze zijn er zelf ook van overtuigd en leggen de schuld niet bij hun ouders of de economische crisis van die tijd.
Geerts ziet dit als een weerspiegeling van het individualisme van de jaren tachtig, je zou het ook existentialisme kunnen noemen: de mens is verantwoordelijk voor zijn eigen leven. Ze heeft Onder het plaveisel, het deel waarin de verslavingsgeschiedenis van Albert Egberts het uitvoerigst aan de orde komt, niet in haar beschouwing betrokken, maar het is een interessante casus. De economische crisis speelt sowieso niet echt een rol in het boek, maar het is eigenlijk ook onduidelijk dat de ouders ‘de schuld’ krijgen, hoe kritisch zij ook verder beschreven worden. Albert Egberts experimenten met alcohol worden wel regelmatig gerelateerd aan het drankprobleem van zijn vader, maar het is niet helemaal duidelijk dat dit ook geldt voor de drugs.
Die heroïneverslaving speelt toch al een vrij wonderlijke rol in het boek. Ik kan er overheen gelezen hebben, maar ik geloof niet dat ergens echt een roes wordt beschreven, zoals dat wel uitvoerig gebeurt met alcohol en met cocaïne. Hooguit wordt het alcoholgebruik af en toe vergeleken met seks, en het hebben van een orgasme. Albert wil ook eigenlijk niet aan de heroïne beginnen, hij is er niet nieuwsgierig naar, maar eerder bang voor. Hij verstopt zich voor de dealer, maar als deze dan toch opduikt, neemt hij het spul voor de eerste keer toch in, en blijft hij dat kennelijk op instigatie van die dealer de komende weken toch doen. Toch kun je ook die dealer, de Duitstalige Turk Ali, niet echt ‘verantwoordelijk’ houden voor de verslaving. Albert Egberts loopt met open ogen de val van de verslaving in.
In interviews heeft Van der Heijden verteld dat hij zelf een cocaïnenacht heeft doorgemaakt die lijkt op die van Albert (en zelfs in dezelfde nacht, in september 1977), en dat aan het eind daarvan een dealer hem heroïne heeft aangeboden. Hij heeft dat aanbod, anders dan Albert, gewaarschuwd door verslaafden in de kroeg waar het gebeurde, afgeslagen – en je zou kunnen zeggen dat hij de heroïneroes daarom ook niet kon beschrijven zoals dat met cocaïne en drank wel het geval is.
Maar het gevolg ervan is dat heroïne voor Albert Egberts vooral een verslaving is. Hij noemt het weliswaar een ‘vakantie in het Nets’. In Het hof van barmhartigheid wordt dit al aangekondigd:
Sommige mensen, ik weet niet of ik ze optimisten of pessimisten moet noemen, schijnen het leven te beschouwen als een poosje vrijaf van het grote Niets, als een eenmalige vakantie op aarde, een “doe”vakantie.
Weer andere pessimisten, of optimisten, beschouwen de mens als tot het leven veroordeeld – nou ja, zolang als het duurt dan. In ieder geval kan hij er niet een poosje vrijaf van nemen. Hij kan, met andere woorden, niet een tijdje op vakantie in het Niets.
(…)
Is het daarom dat we ons met allerlei surrogaten behelpen? De verdoving zoeken, de roes?
In Onder het plaveisel wordt dit idee expliciet aan Alberts heroïneverslaving gerelateerd, maar tegelijkertijd lijkt hij iedere keer nadat hij heroïne genomen heeft juist heel fris te zijn en helemaal geen moment te talen naar het Niets. Het is pas als hij probeert af te kicken dat de problemen ontstaan. Met name de allereerste afkickpoging, cold turkey in de trein van Arnhem naar Milaan, wordt de lichamelijke marteling in detail beschreven. Het is met andere woorden alleen als Albert geen heroïne gebruikt dat hij iets ervaart.
Heroïneverslaving was verloedering, en dat was het enige dat Albert Egberts erin aan lijkt te hebben aangetrokken, Je zou misschien zelfs kunnen zeggen dat hij de ellende van de verslaving zocht, en niet de roes en zelfs niet het Niets. Hij gaf er niemand de schuld van en nam er zelf de verantwoordelijkheid voor. Het was in die zin misschien zelfs een manier om los te komen van zijn ouders, een noodzakelijke stap op weg naar de volwassenheid. Tegelijkertijd verbergt hij de verloedering voor anderen, door mooie kleren aan te trekken en zich onberispelijk uit te drukken.
Toen Onder het plaveisel verscheen was het inmiddels 1996 en was de paniek over heroïneverslaving uit de tijd dat het boek geconcipieerd werd inmiddels voorbij. Er zijn niet alleen inmiddels, in 2023, veel minder heroïneverslaafden dan 40 jaar geleden, hun gemiddelde leeftijd ligt ook veel hoger – veel van de verslaafden zijn vooral mensen die er nooit vanaf gekomen zijn, generatiegenoten van Albert Egberts.
Laat een reactie achter