40 jaar tandeloos (26)
Ik heb er bijna spijt van dat ik aan het begin van deze reeks heb geopperd dat je De tandeloze tijd kunt lezen als een zoektocht naar een bijbel zonder God, een manier om het christendom te bewaren in een wereld waarin je niet katholiek meer bent. Het was me nooit zo sterk opgevallen dat het er wel heel dik bovenop ligt. God komt wel heel vaak ter sprake, en het is in ieder geval voor Albert Egberts een punt van zorg om te definiëren wie Hij eigenlijk is. Dat hij daarmee op allerlei ideeën komt die de orthodoxe katholiek tegen de borst zullen stuiten, dat is daarbij misschien niet eens de bedoeling, maar in ieder geval geen obstakel.
In ieder geval komt er een andere omgang met het menselijk lichaam bij kijken dan in het christendom. Het hoofdstukje Hartenvrouw heeft een motto uit de Bijbel, in het bijzonder een brief van kuisheidskampioen Paulus:
Vliedt de hoererij. Elke andere zonde, die een mens doet, gaat buiten zijn eigen lichaam om. Maar door hoererij bezondigt men zich aan zijn eigen lichaam. Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, die in u woont, die gij van God ontvangen hebt, en dat gij niet van uzelf zijt? Want gij zijt gekocht en betaald. Verheerlijkt dan God met uw lichaam.
1 Cor. 6:18-20
(Wat een curieuze opmerking is, bij close reading, eigenlijk die mededeling ‘gij zijt gekocht en betaald’. Is de mens dan eigenlijk de hoer van God? Ik hoop dat een theoloog dit kan verhelderen.)
Albert zoekt de ‘hoererij’ zelfs op. Bespreking van het bijbelcitaat leidt binnen de korste keren tot een van de wildste orgieën in het toch niet bepaald kuise boek, waarin alle deelnemers het vrijelijk met alle deelnemers doen. En dat alles geïnspireerd door de gedachte dat het lichaam, en met name het lichaam van de vrouw, inderdaad een tempel is.
Egberts maakt een encyclopedie van het vrouwelijk geslachtsdeel die hij De kapel noemt. Daarin staat onder andere een hoofdstuk met synoniemen:
‘Flamoes, behoje, scheezak… kuutjeknip, kuutjeprol… strot, pletbak… hiërodèl…’ Gidi las hardop voor uit De kapel, het hoofdstuk van de synoniemen. ‘Wat ’n ongehoorde hoeveelheid woorden voor hetzelfde. Of moet ik zeggen: scheldwoorden?’
Dat het scheldwoorden zijn, komt overeen met Alberts persoonlijke theologie waarover ik in deze reeks al eerder geschreven heb (ook omdat hij hem zelfs meerdere keren uiteenzet) waarin juist vloeken en schelden manieren zijn om nog in contact te komen met het Heilige. En zo is dus ook, in een omkering van de broef van Paulus, juist de lichamelijk liefde, liefst zo onorthodox mogelijk, juist een eredienst in de kapel.
Albert Egberts deelt dit gedachtegoed natuurlijk met een laatkatholieke schrijver naar wie in De tandeloze tijd ook een aantal keer verwezen wordt: Gerard Reve. (Een opvallende, vermoedelijke onopzettelijke, overeenkomst tussen het werk van Reve en Van der Heijden vind ik ook dat het lichamelijke vrijwel geheel beperkt blijft tot de seks. Een genoegen als eten komt in beide oeuvres niet voor, gesport wordt er niet, het lichaam is een seksmachine. Gedronken wordt er natuurlijk wel, maar dat betreft spiritualieën en dan gaat het ook eerder op het effect op de geest.)
Overigens probeert Albert in dit deel van De tandeloze tijd zichzelf te overvoeren met seks, om zo terug te keren naar de impotentie waaronder hij ooit leed, maar die hem indertijd achteraf gezien vrij maakte. In dit zin zit het christelijke verlangen verlost te zijn van alle lichamelijke verleidingen nog dieper in Albert dan hij zelf misschien zou willen toegeven.
Robert Kruzdlo zegt
De naam God wordt als “tussenwerpsel” gebruikt. (Twee wasknijpers aan de waslijn van het geloofsorgaantje.) God, is een leeg woord en implodeert het woord als een zwart gat. De schrijver is instaat Godot te laten dromen dat hij wacht op het niets. Het klootjesvolk, de laaggeletterdheid in zijn boeken, heeft het woord God iets van een teerling die op zijn dooien gemak midden in de wereld van kwellingen leeft, iets literair? Neen! Dat kan ook niet. God, is in de boeken van de schrijver die als tussenwerpsel overal te kijk wordt gezet. Middelmatige, slechte zinnen krijgen nog iets door het woordje GOD. (Ook al is het spreektaal.)
Jaap van den Born zegt
Paulus viel wel mee als kuisheidskampioen, hij schreef ook: “Het is beter te trouwen dan te branden van begeerte”. Een stukje verderop in dezelfde tekst.
De mens is niet zozeer een hoer, als wel een gekochte en betaalde slaaf, vrijgekocht door het offer van Jezus.
In de warrige theorie van Paulus moet je bij slaaf dan weer in je achterhoofd denken aan een gekocht en betaald offerdier, het loopt allemaal wat door elkaar, de man was niet helemaal lekker na zijn epileptische aanval, die hem volger van Jezus maakte. (Handelingen 26: 24: “U slaat wartaal uit, Paulus! Het vele studeren drijft u tot waanzin!”)
Maar in de nieuwe vertaling van 1 Cor. 7 staat het wel redelijk duidelijk: als je slaaf bent moet je dat aanvaarden, al moet je wel de kans grijpen als je vrij kunt komen; je kunt beter niet trouwen, dat leidt maar af, maar als je bloedgeil bent leidt dat ook af, dus kun je dan maar beter trouwen. Nogal op twee gedachten hinken zo te lezen.
Maar hij pleit in feite voor de status quo: laat alles blijven zoals het is, verandering leidt maar af van de spoedig komende wederkomst van Christus, die de aangeschrevenen persoonlijk zullen meemaken..
Allemaal niet gebeurd, en toch zijn er nog gelovigen. Ongelooflijk.