Wat is een stad? Iedereen doet altijd maar alsof het volkomen vanzelf spreekt waar je het over hebt als je het over Amsterdam hebt (‘ik ben vandaag in A. geweest’, ‘ik houd van A.!’, ‘naar A. wil ik nooit meer toe!’), maar zo duidelijk is het bij nadere beschouwing helemaal niet.
Er zijn om te beginnen heel verschillende soorten betekenissen. In de eerste plaats kan Amsterdam verwijzen naar een bepaalde geografische locatie (zoveel graad noorderbreedte en westerlengte), maar wie zegt van Amsterdam te houden heeft het zelden over die locatie. Eerder gaat het over een verzameling gebouwen en straten en grachten: als je al die gebouwen enkele kilometers zou verplaatsen, maar je hield de onderlinge topologie dezelfde, dan spraken we nog steeds van Amsterdam – het soort Amsterdam dat je bijvoorbeeld ‘een mooie stad’ kunt noemen.
Daarnaast is Amsterdam een organisatie: een gemeente, met een burgemeester en ambtenaren die allerlei taken wel of niet naar tevredenheid uitvoeren. Dat is het Amsterdam dat in 2025 zijn 750e-verjaardag viert. Maar Amsterdam verwijst vooral ook naar een groep mensen, de Amsterdammers, die je bijvoorbeeld saggerijnen kunt vinden, of juist heel innemende types. Ze hebben bovendien een geschiedenis, en het is in de dagelijkse conversatie usance om te doen alsof er een soort continuïteit is in de mentaliteit van de bevolkinsgroep. Dat Amsterdam is een sociaal organisme, een wezen dat zich weliswaar ontwikkelt (het wordt er bijvoorbeeld ongezelliger), maar wel op basis van een idee van continuïteit dat weliswaar niet goed te rationaliseren is, maar waar je toch bijna niet aan kunt ontkomen. De geografie speelt natuurlijk ook wel een rol in dat organisme, maar vooral in een soort gedroomde versie: de ‘gouden bocht’, de ‘bijlmerbajes’.
Amsterdam is in die zin minder gebouwd op palen dan op verhalen: verhalen over hoe Amsterdammers nu eenmaal zijn, hoe het is om plaats van een Waterlander of een Moskoviet een Amsterdammer te zijn. Die verhalen vertellen mensen elkaar de hele dag, en sommige bereiken ook de literatuur. In het prachtige boek Amsterdam in bijna 80 boeken onderzoeken enkele Amsterdammers hun stad aan de hand van boeken van auteurs zo uiteenlopend als Mattheus Gansneb Tengnagel, Multatuli, Albert Camus en prof. Soortkill.
Het boek is gemaakt door allemaal prominente Amsterdamse lezers: Geert Mak, René van Stipriaan, Mariata Matijsen, Guus Luijters en Emile Brugman – lezers die allemaal heel goed kunnen schrijven en samen zo’n beetje de hele geschiedenis van de stad kunnen overzien. Het is betoverend vormgegeven door AtlasContact. Het is een Amsterdam dat je in de kast kunt zetten om er af en toe door te bladeren, of inspiratie op te doen om een van de genoemde boeken te lezen of te herlezen.
De auteurs hebben allemaal een aantal boeken onder hun hoede genomen. Dat lever op zich al een bont palet van inzichten op over wat Amsterdam eigenlijk is, maar het beeld dat uiteindelijk wordt geschetst is niet bepaald idyllisch. Van de 10 delen die er genoemd worden, hebben er 7 iets rauws: Invechten, Jacht op winst, Het straatleven, De zelfkant, Oorlog, honger en dreiging, Onaangepast en opstandig, Bedwelming (de andere 3 delen zijn Opgroeien, Op het pluche en De binnenkamers).
Het leven in de stad is niet gemakkelijk. Naar aanleiding van Negerjood in moederland van Ellen Ombre schrijft Marita Mathijsen:
Al eeuwenlang proberen verstotenen zich hier een plek te verwerven, en sommigen slagen daarin. Maar altijd zal er een ongemakkelijk gevoel blijven – waar hoor ik eigenlijk bij?
En over Duister Amsterdam van C. Batelt, ‘Oud-Hoofdinspecteur der Amsterdamsche Recherche’ (1864-1919) schrijft Geert Mak:
Vooral de wrede armoede van de late negentiende-eeuw straalt door al zijn beschrijvingen van het ‘ontuig’ heen: van de wanhopige weduwen en dienstbodes in het chique bordeel tot de dakloze straatjongens die onder de planken van de perrons van het Weesperpoortstation een slaapgelegenheid maakten om ’s ochtends, in alle vroegte, bij de VIsmarkt met ‘hobbelen’ op de visschuiten nog een paar centen te verdienen.
Een aardig aspect van Amsterdam in bijna 80 boeken is dat er ook onbekende non-fictieboeken zoals die herinneringen van C. Batelt worden gelezen en aangehaald. René van Stipriaan haalt bijvoorbeeld wat interessante losse observaties over het dagelijks leven in de 18e eeuw uit Heel- en geneeskonstige aanmerkingen van Job van Meekeren.
Een kleermakersgezel stond tijdens een ommetje buiten de stadspoort een tijdje te kijken bij een partijtje kegelen en kreeg daarbij een stuk hout tegen zijn hoofd. Kan gebeuren, maar dan het detail dat dit op een maandag was ‘omdat kleermakers die dag als een verloren dag beschouwen’. Ze hadden dan kennelijk weinig tot niets te doen. Waar lees je zoiets?
Dat is inderdaad leuk om te lezen. Doet het ertoe dat het zich in Amsterdam afspeelt? Alleen omdat de makers van Amsterdam in bijna 80 boeken natuurlijk zelf ook weer een boek, een verhaal, weven over Amsterdam en daarmee zelf weer een eigen Amsterdam bouwen. Dat is dus een verhaal van veel duisternis, ellende, en verstotenen die helemaal niet allemaal altijd slagen. Dat is misschien een verhaal voor deze tijd; in ieder geval is het een verhaal dat mij aanspreekt.
Emile Brugman, Geert Mak, Guus Luijters, Marita Mathijsen, René van Stipriaan. Amsterdam in bijna 80 boeken. Van Vondel tot Isik. AtlasContact, 2023. Bestelinformatie bij de uitgever.
Laat een reactie achter