Helge Bonset schrijft iedere maand over Nederlandse boeken die je zou moeten (her)lezen
Eddie Wesseling heet je. Je bent een gewone jongen. Of liever gezegd: dat was je.
Nu fiets je als een bezetene door de stad, achtervolgd door de gruwelijke Krapatski en Pilleskopski, die je alleen kan afweren door te zingen: ”Kanteroje sleme tarabolsja toeri.”
Wat is er met je gebeurd? In je poging om hem te redden, ben je zelf Fré Bolderhey geworden, je schizofrene achterneef.
Dit boek van Vestdijk gaat over krankzinnigheid uit medelijden, in de meest letterlijke zin. Bestaat dat? Volgens de psychiatrie niet. Maar na een paar hoofdstukken heeft de suspension of disbelief zijn werk gedaan en vraag je je het als lezer niet meer af.
Eddie Wesseling logeert met zijn ouders bij zijn grootmoeder in de grote stad, waarin je makkelijk Amsterdam herkent. In die stad wonen ook zijn oom en tante Bolderhey, en hun zoon Fré. Eddie is gefascineerd geraakt door Fré toen hij hoorde dat die ooit gewoon in zijn ‘hansop’ voor gasten van zijn ouders de Sonate Pathétique van Beethoven speelde. Maar sinds straatkinderen een paraplu op zijn hoofd stuk hebben geslagen, is het bergafwaarts gegaan met Fré: hij speelt geen piano meer, zegt dagenlang geen woord en werkt alleen nog iedere dag in een volkstuintje dat zijn ouders voor hem hebben gehuurd. Dit trekt Eddie zich erg aan:” Hij kon zich maar al te goed voorstellen wat er met de paraplu en met Fré gebeurd was; het was hem of hij het zelf had meegemaakt, niet éenmaal, maar tienmaal, hoewel hij zich toch nooit op zijn kop liet zitten door de jongens op de school. En dan was Fré nog ziek ook!”.
Na een bezoek aan tante Bolderhey vraagt Eddie zich af hoe hij Fré zou kunnen redden. “Maar hoe kon men iemand redden van zenuwziekte? Wanneer om zo te zeggen de hele wereld zich daartegen verzette en de patiënt van tijd tot tijd een blauw oog sloeg?” Bij een wandeling door de stad verschijnt daarna aan Eddie de paraplu, een hallucinatie die in het hele boek een rol blijft spelen: ”Boven het kluwen (van jongens, HB) , vrij hoog in de lucht, (…….) werd met regelmatige tussenpozen een zwarte paraplu opgeheven, hoog trillend in de lucht, kolossaal hoog, om vervolgens met mokerende kracht neer te dalen, steeds weer opnieuw, met de ontzinde koppigheid van een mechanisch bediend vernietigingswapen. Na tien of twaalf maal zo neergekomen te zijn, verdween de paraplu in het kluwen, en nu scheen ermee gestoken te worden. Het kluwen opende zich, en de jongens zaten elkaar met de paraplu achterna, vlug als ratten. (….) Juichend renden de jongens rond; de paraplu begeleidde hen en volvoerde zijn mokerend en moordziek werk; het was nog maar een schim van een paraplu, een beklagenswaardig vod.”
Dit is de aanloop tot nog hallucinanter scènes in de volgende hoofdstukken. Bij Eddie’s bezoek aan de openbare leeszaal blijkt deze alleen nog te bereiken via levensgevaarlijke stellages en een kettingbrug, en als hij eenmaal boven is, ontstaat een gevecht tussen de bezoekers waarbij inktpotten en uit boeken gescheurde proppen papier door de lucht vliegen. Als Eddie zijn naam heeft geschreven in het gastenboek, blijkt daar te staan: ” Ik, Fré Bolderhey, zenuwpatiënt en vrijgezel, verklaar hierbij niet gek te zijn om de kettingbrug, ook niet om de paraplu’s, maar gewoon zo maar. Wie mij dit verwijten wil, moet eerst zelf gek worden, godverdomme. Ik weet dat het nu beginnen gaat, maar het kan mij niets verdommen.” Geschrokken streept hij alles door. Dan beklimt hij het dak van de bibliotheek en ziet hij onder zich zee, rotsen en zand, beschreven met de kracht van een surrealistisch schilderij. In tranen zegt hij tegen zichzelf: ”Het stroomt, het stroomt” en hij beseft “waarvoor hij hier was en waarom alles zo was als het zich voordeed. Fré Bolderhey.”
In de leeszaal heeft Eddie kennis gemaakt met het dubbelzinnige meisje Cecily, die overal met hem wil zoenen, en die op de hoogte blijkt van zijn zorg over Fré Bolderhey. Waarschijnlijk bestaat zij alleen in zijn hallucinaties. Tegen haar stort hij zijn hart uit over Fré: “Waarom moet zo iemand vervolgd worden en op straat gemolesteerd? Hij doet niemand iets, zijn eigen moeder zegt dat hij een lieve jongen is, al doet hij natuurlijk wel eens gekke dingen, maar dat is zijn ziekte. Ik verdraag het niet. Ik zeg je, dat ik het niet verdraag! Ik spring liever in de gracht, godverdomme, ik verdraag het niet, ik verdraag het niet….” Hij beseft dat hij hierna “geheel in haar macht” is. Dat wordt heel plastisch beschreven in het hoofdstuk waarin ze samen Artis bezoeken, en zoenen in een zijzaaltje van het aquarium: ”Terwijl Eddie een stel kleine schollen in het oog hield (…) maakte Cecily een zoemend geluid, alsof zij hem in slaap wilde wiegen. Opeens voelde hij zichzelf zo’n schol worden, het gezicht scheef tegen dat van het meisje aan, de ogen en de mond – ja, ook de mond als hij dat gekund had – zo ver mogelijk van haar afgedraaid, in de tegennatuurlijke asymmetrie van een dier, dat van zijn intieme ontdekkingsreis door alle lichaamsverwringingen heen niet meer terug kan. Hij was een schol, en lag in het zand. (….) Het zand hield hem vast, en Cecily kon met hem doen wat zij wou.” Cecily voert hem mee naar apenkooien die tot Eddie’s verbazing door kinderen en volwassenen zonder onderbreking met projectielen worden bekogeld. Dan blijkt dat in eén kooi geen aap zit, maar een pop die Fré Bolderhey voorstelt, en in een andere kooi: ” geen pop, geen aap, maar een mens, een jongen van zestien jaar, die zich met grotesk vertwijfelde gebaren tegen de steenworpen trachtte te beveiligen.” Eddie begrijpt dat hij dit is en vlucht weg.
Thuisgekomen hoort Eddie van zijn grootmoeder dat Fré is opgenomen in een inrichting, nadat hij bij het werken in zijn tuintje met stenen is bekogeld. Hij gaat op bezoek bij tante Bolderhey en weet met een smoes toegang te krijgen tot het kamertje van Fré. Daar vindt hij verontrustende papieren, zoals: “Ik geef de grootste herrie mijner…loop de lek met wind opzij in de wuilhoop broop stoop injalidoop….Krapatski verrek…vrek dood…dood…dood…”, gevolgd door het viermaal onderstreepte woord Jochem. Maar ook ligt er een briefje met de tekst: “Red mij. Ze hebben mij opgesloten. De dokter is een aap.” Eddie gaat op zoek naar de zenuwarts, wordt de hele stad door achtervolgd door een bijzonder agressieve paraplu en maakt een spiritistische séance mee waardoor hij zich de naam van de zenuwarts herinnert. Even later belt hij daar aan.
De volgende hoofdstukken bestaan uit zulke heftige hallucinaties dat ze alleen met de pen van Vestdijk te beschrijven zijn. Als je wilt, zul je dus zelf kennis moeten maken met de aapachtige Dr. Verwoerd, van wie Cecily de dochter blijkt te zijn, de student Vincent Achterloosjes, de verplegers Iemans en Moordhans, dokter Toekoelsteeg en de huiveringwekkende kreeft in het aquarium.
Moordhans spreekt tenslotte het vonnis uit over Eddie: hij wordt Fré Bolderhey. Waarna zijn eerdergenoemde tocht door de stad volgt, op zijn trouwe fiets die hem beschermt tegen gevaren als het schrikvocht, het kijkvocht, Krapatski, Pilleskopski en de Jochems. Nog éen keer ontmoet hij Cecily en voelt hij zich weer Eddie Wesseling, maar als hij haar uitkleedt en haar ‘verblindend naakt’ ziet onder zich, desintegreert hij definitief: ”Reeds was hij in tweeën gesplitst; het mes dat door hem heen gleed – een mes in haaivorm, meende hij nog te weten -, wrikte de twee helften van elkaar, met bedaarde, aanmoedigende schokjes. Wat deze ogen zagen, die eens Eddie Wesseling waren geweest, was het machtige en weemoedige zeevisioen, met de zwarte rotsen en de lange, rode wieren, waaraan hij zijn ziel had verloren op het niet bestaande plat van een nauwelijks bestaande leeszaal.”
In het laatste hoofdstuk gaat Eddie met zijn vader naar Dr. Verwoerd (de echte), vanwege de begrijpelijke zorgen die zijn ouders zich maken. Verwoerd, die ook Fré Bolderhey behandelt, legt de vader uit dat ‘psychische infectie’ alleen bestaat bij mensen die dag in dag uit met elkaar omgaan, en bij een zekere voorbeschiktheid tot zo’n infectie. Vervolgens roept hij Eddie bij zich en vertelt hem dat hij niet bang hoeft te zijn om Fré’s ziekte te krijgen: Fré is maar een achterneef en zo werkt erfelijkheid niet. Eddie heeft gewoon zijn medegevoel te ver gedreven. Eddie beaamt dit, maar staart intussen naar buiten. Daar is de paraplu weer verschenen en geselt een kluwen jongens “en indien daar, onder al die jongens ook maar één Fré Bolderhey mocht zijn, op de tweesprong tussen ziekte en gezondheid, de zwarte paraplu zou hem de weg opdrijven die ook de jongens wilden dat hij gaan zou: weg van hen, verloren, verstoten in het onnoembare rijk.” Dr. Verwoerd kan er niet meer omheen: de jongen hallucineert ‘als de eerste de beste gestichtsbewoner’. Als Eddie op wil staan en vertrekken, vraagt Verwoerd hem wat hij gezien heeft en zegt dat hij hem wil helpen. Eddie antwoordt: ” Wat ik daar op straat zag….Dat zijn de mensen maar, meneer, daar heb ik niets mee te maken.” Verwoerd laat hem gaan, met een houding die eerbied uitdrukt.
En dan volgen de magistrale slotzinnen: ”Het was de houding van iemand, die zich schikt in zijn onbegrip tegenover dingen waarvan hij de grootsheid bevroedt, zonder hun wezen te kunnen doorgronden. Wie zou hem hier hard om willen vallen? Waar de paraplu’s het voor het zeggen hebben, is onbegrip bijna een deugd.”
Ik vind De redding van Fré Bolderhey een uniek boek, niet alleen in Vestdijks oeuvre, maar in de hele Nederlandse literatuur. Het is een pleidooi voor menselijkheid tegenover wat we vandaag de dag ‘verwarde personen’ noemen, waarmee Vestdijk zijn tijd ver vooruit was. Tegelijk is het een impliciete aanklacht tegen een wereld “waar de paraplu’s het voor het zeggen hebben”, minstens even actueel. Eddie’s medelijden met Fré en zijn behoefte om Fré te redden raken je als lezer: je krijgt empathie voor Eddie. En daarom lees je door, ook als Vestdijk je langzaamaan, in een virtuoze vermenging van realistische en surrealistische verhaalelementen, duidelijk maakt dat in dit boek helemaal niemand meer te redden is.
Koop dat boek (79 exemplaren bij boekwinkeltjes.nl) en (her)lees het. Laat je meeslepen. Laat je gek maken.
Simon Vestdijk, De redding van Fré Bolderhey (1948) Op Boekwinkeltjes
Frits van Oostrom zegt
Mooi stuk, dank!
Jona Lendering zegt
Eigenlijk zou een mens elke maand een boek van Vestdijk moeten lezen en daarna elke maand een boek van Vestdijk moeten herlezen. Zelfs zijn mindere romans zijn bovengemiddeld goed.