Boerekermis (1708) van Lukas Rotgans (5)
In Rotgans’ Boerekermis is bepaald geen sprake van een idyllische portrettering van de boerenstand. De boer is hier geen goede wilde – zou ook onbegrijpelijk vroeg zijn: Jean-Jacques Rousseau was nog niet geboren – maar ook geen pastorale halve zachte met onophoudelijk een fluit in de mond. Zijn de boeren van Rotgans daarmee ‘naar het leven getekend’? Misschien, maar heel veel informatie over het boerenleven geeft Boerekermis niet prijs. Rotgans’ boeren lijken zich niet zo gemakkelijk te voegen in de schema’s van landbouw of veeteelt. In het gezelschap duikt een veedrijvertje (r. 134) op, maar veel meer wordt niet onthuld over de dagelijkse werkzaamheden van de boeren en boerinnen.
In Boerekermis verlaten de boeren de boerderij en slaan de weg in naar het dorp. Ze wagen zich buiten hun eigen wereld en worden gezien met de ogen van het dorp, met de ogen van ‘Heerschap’. De boeren hebben wonderlijke namen en ze zijn wonderlijk gekleed. Zo hoort het dus niet! Met hun namen en kleren onderscheiden zij zich van wat gewoon is in het dorp. De vergelijking met de stad komt in het geheel niet in beeld, al moet die vergelijking door heel wat luisteraars en lezers van de tekst desondanks gemaakt zijn.
Wreed vermaak
Hoewel de boeren en boerinnen bijzondere namen dragen en zo individualiteit beloven, gaan zij op in een collectief, in een ‘gezelschap’ (r. 69, 106). In dat collectief is er wel een onderscheid tussen oud en jong (‘landtjeugd’ (r. 2, 31) tegenover ‘d’oude gryzaarts’ (r. 3)), tussen ‘knaapen’ (r. 46) en boerinnetjes. Wat daarbij treft, is dat de arbeidende leeftijdsgroep die tussen jeugd en bejaardheid in zit, niet vertegenwoordigd is. Blijven de volwassen boeren op de boerderij? Het werk staat de echte boeren blijkbaar geen uitstapjes en kermisvreugd toe.
In de verbeelding van de kermisgaande boeren valt op dat voor hen het huwelijk een belangrijk thema is. Verder: het verdienen en spenderen van geld, het eten en vooral drinken. Boeren en boerinnen lijken soms op communicerende vaten: niet alleen nemen zij veel in, zij geven ook veel prijs. Drankzucht en vochtverlies zijn in Boerekermis direct verbonden met decorumverlies. Daarvan straks enkele voorbeelden.
Wat in het bijzonder in het tweede boek treft, is de boerse voorliefde voor wreed vermaak: het ganstrekken (r. 522, maar terloops) en het pauwknuppelen (r. 622, eveneens terloops; r. 682-696). Er verschijnt wel een dichter ten tonele die de staf breekt over deze wreedheid, maar diens klacht wordt in de marge voor buitensporig gehouden. Tot een beschaafde en stedelijke afwijzing van dit wrede vermaak komt het niet.
Deugdzaamheid
Een van de merkwaardigste episodes is te vinden in het begin van het eerste boek: r. 69-106. Het gezelschap jongens en meisjes arriveert er bij de dorpsbrug en wordt in het dorp welkom geheten door ‘een ouden gryn’. De oude baas en zijn echtgenote onthalen de groep op een dis van vlees en vis, maar bij zijn invitatie spreekt de ‘gryn’ met de meisjes over het ‘heilik’. Ook later (r. 1170) is het huwelijk een thema. De kermis is blijkbaar ook een soort huwelijksmarkt.
Op de kermis wordt moeizaam gespaard geld gemakkelijk uitgegeven: ‘Elk zoekt haar gading by de koopvrou’ (r. 140). Sommigen verspelen in korte tijd hun kapitaal, zoals de jongen die op de kegelbaan ‘de zilvre schyven’, ‘zo lang vergadert met zyn meesters vee te dryven’ (r. 133-134) bij het wedden verspilt. Ook later (r. 1219) is er een kermisboertje dat zijn geld verdobbeld heeft en kniezend concludeert dat hij daarmee zijn ‘huwlyksgoedt’ heeft verspeeld. Het kan ook gunstiger uitpakken: de winnaar van het ringsteken schenkt de prijs aan zijn ‘nieuwverloofde bruidt’ (r. 620). Zo zijn de thema’s huwelijk en geld met elkaar verbonden: ‘Want geldt is overal de bootschap’ (r. 1225) en deugdzaamheid effent niet langer de weg naar een huwelijk.
Matigheid
Nog voor het grote drinken begint, is de toon van vochtverlies gezet: de oude baas ontkent dat zijn echtgenote een ‘druipneus’ (r. 94) heeft, maar we zien enkele regels later dat ‘het zweet’ langs haar neus ‘droop’ (r. 102). Later op de kermis zien we hoe een oude vrouw met ‘haar neus’ in ’t gebak ‘druipt’ (r. 231). Maar de keerzijde van het drinken (en het vervolg) is uiteraard het overgeven:
Ik vreesde dat die vent zyn darmen uit zou braaken.
Geen brandtspuit loost zo snel het water, als de maag
Het ingezwolgen nat. (r. 170-172)
Bij het ringsteken wedijveren de strijdende boeren met elkaar in dronkenschap. Een dronken ruiter valt van zijn paard en verliest dan geen bloed, maar wel ‘kermisnat’. Vervolgens wentelt de gevallen boer zich in drek, ‘gelyk een zwyn’. Met de veelvuldige animalisering van de boer groeit de afstand tot de beschaafde burger.In de passages over het braken en het verspelen van kapitaal is bij Rotgans de preekzucht niet ver weg: het leven is ‘een speeltuig van ’t geval’, de dronkenschap hervormt de mens in een zwijn. Impliciet bepleit Rotgans hier voorzichtig beheer van de penningen en matigheid bij het drinken. Uit Boerekermis blijkt dat die wijze lessen aan de mateloze boeren niet besteed zijn.
Dit stuk verscheen eerder op het blog van de Stichting Jacob Campo Weyerman
Rolf den Otter zegt
Dank, weer. Interessante serie!