Wilma de Reks flauwekul (the sequel)
We moeten het nou niet zo’n beetje elke week gaan hebben over Wilma de Rek, chef boeken van de Volkskrant. Het leven moet wel een lolletje blijven, nietwaar? Anderzijds moet zij misschien dan ook niet steeds van die rare columns schrijven.
Afgelopen zaterdag maakte De Rek bekend dat ze kennelijk van hogerhand de toestemming heeft gekregen de beoordeling met sterren bij boekrecensies in haar katern op te doeken. Ze was, zo meldt ze, van begin af aan, bij haar benoeming tot chef van de Volkskrant-bijlage, al fel tegen de sterren geweest, maar om een of andere onduidelijke reden had ze dus als baas van het spul niet de bevoegdheid er eigenmachtig een streep door te halen.
Nou is het opdoeken van dat malle systeem natuurlijk mooi nieuws, en met haar bezwaren sluit De Rek aan bij een lange rij van weldenkende literatuurliefhebbers die haar voorgingen en ook hier geldt natuurlijk: beter ten achtnegende gekeerd dan ten hele gedwaald. Alleen zijn de argumenten bij De Rek weer zo raar. Zo voert ze eerst (weer eens) een stel karikaturale hooggeleerde literatuurwetenschappers ten tonele om haar opinie kracht bij te zetten.
Een paar jaar later werd ik in mijn mening gesterkt toen ik in een zaaltje een gesprek leidde met drie literatuurwetenschappers. Hoe vaker ik ze vroeg aan de hand van welke criteria ze beoordeelden wat goede literatuur is, hoe nijdiger ze me aankeken. Een bevredigend antwoord bleef uit.
Ik geloof, met alle respect, geen bal van het geschetste toneeltje. Hier hadden de drie literatuurwetenschappers De Rek gewoon kunnen vertellen wat ik aan onze eerstejaars vertel: er zijn twee manieren waarop ‘literatuur’ gedefinieerd kan worden. Er is een essentialistische, die ervan uitgaat dat literaire waarde in het object (het boek of gedicht dus) zelf zit, en er is een institutionalistische, die ervan uitgaat dat literaire waarde wordt toegekend (onder (veel) meer door boekenbijlages zoals die van De Rek met bijbehorende sterren).
Veruit de meeste van mijn collega-literatuurwetenschappers zijn een heel stuk intelligenter dan ik, dus die hadden dit eenvoudige verhaaltje beslist kunnen uitspellen voor De Rek en als zij dan echt was blijven aandringen, hadden ze vast ook wel wat voorbeelden paraat gehad van welke ‘criteria’ gehanteerd worden, wanneer iemand de essentialistische opvatting toegedaan is. Ik denk dan ook niet dat mijn drie anonieme collega’s – als ze al bestaan – dáár steeds ‘nijdiger’ om werden.
Dat zal misschien eerder zitten in het door De Rek aangehangen en uitgesproken misverstand dat het de literatuurwetenschappers zijn die (expliciet) aan oordeelsvorming zouden (moeten) doen. Als de doorgaans zeer milde en beschouwende persoon die ik ben, zou ik dan ook niet steeds ‘nijdiger’ zijn geworden over De Reks kennelijk herhaalde vraag. Hooguit licht-knorrig, omdat hier voor de zoveelste keer het rare idee opduikt dat een Leidse corpsbal, nu al bijna een halve eeuw geleden, onder het mom van ‘Huizingalezing’, met de nodige spotgoedkope platitudes over zijn, ongetwijfeld eveneens halfdronken, toehoorders uitstrooide.
En dan zijn we nog niet bij De Reks grootste misvatting. Ze vervolgt met een curieuze aanname én een dito gevolgtrekking:
Als zelfs hooggeleerde literatuurwetenschappers er niet uitkomen, dan past de literair recensent ook wel enige bescheidenheid. Maar sterren doen, vind ik, het tegenovergestelde. Ze reduceren recensies tot een kil rapportcijfer en dat is niet alleen jammer voor de nuance, het heeft ook iets aanmatigends.
Dus eerst tóch nog even alle respect voor die nijdige hooggeleerden, als opmaatje naar een vreemde conclusie. De echte vraag is natuurlijk waarom een recensent überhaupt bescheiden zou (moeten) zijn, al was het maar omdat in het vellen van welk oordeel dan ook over andermans werk per definitie iets aanmatigends zit. Waarom zou sterren-toekennen dat beoordelen dan nóg aanmatigender maken?
Jammer is trouwens dat De Rek niet wat meer zegt over de praktijk van de toekenning. Een collega die regelmatig gastcolleges gaf, lichtte die gang van zaken ooit toe: de sterren worden (meestal) niet gegeven door de recensent, maar door de eindredacteur van de boekenbijlage. De lezer ziet dus eigenlijk geen beoordeling van een boek, maar de beoordeling van de recensie over dat boek. Bovendien – en dat is eigenlijk nog best begrijpelijk als je het sterrensysteem hanteert – wil je als redactie natuurlijk niet dat je boekenbijlage, als dat toevallig zo uitkomt, in één week louter vijf sterren aan alles zou toekennen. Dus als er teveel heel erg goed is, kregen alsnog een of twee boeken slechts vier sterren. (Overigens was dit ook de praktijk toen ik zelf recensies schreef voor ‘De Standaard der Letteren’, waar ik het begin van het sterrensysteem nog nét meemaakte.)
En je kon natuurlijk afentoe ook best lachen met die sterren. Zo gunde Joost Zwagerman in de Volkskrant ooit één ster aan een werk van Tolstoj (‘Wat stampen we lekker hè?’, aldus de muis tegen de olifant…).
Het vreemdste argument van De Rek is nog niet aan bod gekomen. Dat is wanneer ze nader ingaat op dat zogenaamd aanmatigende karakter van recensies.
Een recent voorbeeld is de nieuwe roman van Adriaan van Dis, die in de Volkskrant twee zuinige sterretjes kreeg en sindsdien op nummer 2 staat te shinen in de Bestseller 60.
Dit gaat over Bo van Houwelingens recensie over Naar zachtheid en een warm omhelzen die twee weken geleden (op 26 augustus) in de Volkskrant stond.
Als ik Van Houwelingen was, zou ik me nogal in mijn nek gezeken voelen door mijn eigen boekenchef. De recensente wordt hier op een wel heel lullige manier op haar plek gezet. Waarbij je kunt aantekenen dat het op zich niet verbaast dat uitgerekend een roman die Van Houwelingen onder meer typeert als ‘kitsch die voor iets ontroerends moet doorgaan’ hoog scoort in de Bestseller 60.
De echt interessante kwestie in De Reks column betreft dan ook helemaal niet die sterren. De diepere vraag is: wat verwacht de boekenchef eigenlijk van haar recensenten? Als ze op zoek is naar analyses en oordelen die boeken laten ‘shinen’ in de bestsellerlijsten, dan kan ze misschien beter een plek voor lezersreacties à la bol.com openen op de site van de Volkskrant.
Ikzelf denk echter dat dat – nog steeds – niet de taak is van de criticus, gesteld althans dat je een serieuze boekenbijlage beoogt te leiden.
Van Houwelingen heeft over Van Dis’ roman een zakelijk onderbouwd, gefundeerd – en onafhankelijk! – oordeel gegeven. Precies zoals je mag verwachten van een serieuze critica in een dito krant. Als dat niet gewaardeerd wordt door je eigen chef boeken, dan is het probleem ernstiger dan het al dan niet afschaffen van een systeem met een sterretje meer of minder voor dit of dat boek.
Frans de Graaf zegt
In de wereld van de wijn speelt hetzelfde probleem. Is het zinvol om de beoordeling van een wijn af te sluiten met een rapportcijfer? Sommige wijnschrijvers vinden dat rapportcijfers geen recht doen aan de vele verschillen tussen wijnen en dat een wijn niet altijd beter of slechter is dan een andere maar veeleer ‘anders’. Andere wijnschrijvers wijzen erop dat uit de bespreking van een wijn lang niet altijd duidelijk wordt hoe goed of hoe slecht de bespreker de wijn vindt. Het geven van een cijfer dwingt hem daarover duidelijkheid te scheppen en aan te geven hoe die wijn zich in zijn ogen kwalitatief verhoudt tot andere wijnen.
Het dunkt mij dat dezelfde argumentatie opgaat voor boeken. Misschien iets om mee te nemen in het verdere debat.
Berthold van Maris zegt
Allemaal leuk en aardig, maar recensenten zijn geen wetenschappers maar journalisten. Een wetenschappelijk verantwoorde analyse schrijven van een literair werk is heel wat anders dan een informatieve maar ook leesbare recensie schrijven voor een breed in literatuur geïnteresseerd publiek.
(En natuurlijk prima dat die sterren en ballen nu weer uit de mode raken.)
Wilma de Rek zegt
Geachte heer Joosten, omdat ik door verschillende mensen word gewezen op uw grappige bijdragen (‘Jos Joosten draait weer eens door’) nam ik toch maar even de moeite de laatste te lezen. Ik kan u geruststellen: Bo van Houwelingen voelt zich in het geheel niet ‘in haar nek gezeken’ (wat een proletarisch taalgebruik trouwens), de voltallige boekenredactie is dolblij met het besluit, dat wat mij betreft inderdaad tien jaar geleden genomen had mogen worden – maar zoals ik al schreef trok in de discussie met mijn collega’s van theater, film en de andere kunstdisciplines helaas steeds aan het kortste eind, en ik nam sportief mijn verlies want dat hoort ook bij het leven.
Dat u ‘geen bal gelooft’ van het ‘geschetste toneeltje’ waarbij drie literatuurwetenschappers geen eenduidig antwoord konden geven op de vraag of er objectieve criteria bestaan aan de hand waarvan men kan stellen dat sprake is van goede literatuur, is uw goed recht – maar ik ben de beroerdste niet en wil u best helpen. De wetenschappers in kwestie waren Gilles Dorleijn, Dirk de Geest en Pieter Verstraeten, en de aanleiding voor de avond was de verschijning, in 2017, van het 50ste deeltje van de serie Elementaire deeltjes, gewijd aan literatuur. Het is een mooi boekje, ik raad u aan het te lezen, wellicht steekt u er nog wat van op.
De eerste zinnen gaan zo: ‘Wat is literatuur? Dat is geen gemakkelijk te beantwoorden vraag’. Uw collega’s hadden er geen moeite mee toe te geven dat die criteria niet bestaan. Maar misschien hebben ze wat aan de uitleg die u aan uw paar overgebleven studenten Nederlands verstrekt (‘Er is een essentialistische, die ervan uitgaat dat literaire waarde in het object (het boek of gedicht dus) zelf zit, en er is een institutionalistische, die ervan uitgaat dat literaire waarde wordt toegekend (onder (veel) meer door boekenbijlages zoals die van De Rek met bijbehorende sterren’ – aha! zo simpel is het dus!).
Ik weet niet waarom collega die bij u gastcolleges gaf (doet hij dat niet meer?) u heeft wijsgemaakt dat de eindredactie de sterren verstrekt. Dat is niet het geval, zoals hij heel goed weet; de recensenten doen dat zelf en de collega in kwestie had daar trouwens bijzonder veel schik in.
Veel plezier verder met het spellen van onze boekenbijlage en een hartelijke groet,
Wilma de Rek
Jos Joosten zegt
Geachte mevrouw De Rek,
dat is goed nieuws, zeer goed nieuws zelfs, spreek maar gerust van blijde tijding: ik word gelezen, en dan nog niet eens door niet één, maar zelfs door ‘verschillende’ mensen in Uw omgeving. Dat geeft de neerlandicus moed.
Kennelijk zijn het niet mijn stilistische capaciteiten die u aanspreken, u spreekt van mijn ‘proletarisch taalgebruik’. Tsja en uw stijl is wat nuffig – maar dat lijkt me van ons beiden een kwestie van vogeltje en gebekt en zo, nietwaar? Het gaat tenslotte om de Inhoud.
Het antwoord wie de drie anonieme collega’s in het debat waren, ontving ik intussen van één van hen al per mail. Hun boek ken ik uiteraard (dank voor de leestip, niettemin), maar ook deze collega schreef me, onder meer, dat mijn samenvatting voor de eerstejaars bepaald adequaat is en geheel in lijn van hun boek. Daar zit de angel dus kennelijk niet.
Wat betreft de gang van zaken omtrent het toekennen van sterren, kan ik alleen afgaan op wat uw zeer gewaardeerde ex-collega tijdens zijn college zei (en wat betreft de gang van zaken op de boekenredactie op wat hij vandaag zegt, op mijn Facebook-pagina).
Dat al-dan-niet-sterrenverhaal blijft mij intussen onhelder. U zegt dat u ‘in de discussie met mijn collega’s van theater, film en de andere kunstdisciplines helaas steeds aan het kortste eind’ trok. Het is curieus: ik ben al vele jaren nogal een trouw lezer van uw Boekenbijlage en al die sterrenrijke jaren kwam ik er eigenlijk nooit één theater- , film- of andere kunstdisciplinerecensie in tegen. Maar ik kan er natuurlijk overheen gekeken hebben.
Het serieuste punt is natuurlijk de kwestie rond de recensie van Bo van Houwelingen. U includeert haar bij de ‘voltallige redactie’ die ‘dolblij’ is met het verdwijnen van de sterren. Dat zal best, maar dat is natuurlijk helemaal mijn punt niet. Die recensie zelf over Van Dis wordt niet positiever of negatiever door die twee sterren: daarin staat wat staat wat Van Houwelingen vindt en dat is niet positief. Wat u uw eigen recensente in uw eigen boekenkatern dus verwijt is dat zij niet marktconform recenseert. Uw kwestie is toch: hoe kan Van Houwelingen nou zo kritisch zijn over een boek dat zo hoog in de Top 60 staat te ‘shinen’ (sorrie, dat woord, gebruikt u dat nou serieus)? En dat vind ik een veeg teken.
Maar iets zegt me dat wij het daar niet over eens worden.
O ja, met het aantal studenten Nederlands gaat het landelijk en in Nijmegen alweer een heel stuk beter, dank u. U bent geen neerlandica, liet u eerder al weten. Er is bij ons ook plaats voor instromers op gevorderde leeftijd. Wees welkom, da’s heel leerzaam hoor, zo’n studie.
Met opgewekte groeten,
j o s j o o s t e n
Berthold van Maris zegt
Maar dat (over de recensie van het nieuwe boek van Van Dis) zegt mevrouw De Rek helemaal niet. Dat is een persoonlijke interpretatie van de columnist, die blijkbaar het verschil tussen lezen wat er staat en associatief (bijvoorbeeld bevooroordeeld) lezen niet kent, ook al geeft hij in Nijmegen college over (hoop ik) lezen wat er staat.
Jos Joosten zegt
Wilma de Rek schrijft in haar column: ‘Een recent voorbeeld is de nieuwe roman van Adriaan van Dis, die in “de Volkskrant” twee zuinige sterretjes kreeg en sindsdien op nummer 2 staat te shinen in de Bestseller 60.’ Daar is niks aan geïnterpreteerd, hier stelt zij een tegenstelling vast tussen het kwaliteitsoordeel van de recensente van haar eigen krant versus het publiekssucces (bestseller) van Van Dis’ roman.
Berthold van Maris zegt
Het is een voorbeeld van hoe sommige lezers van een boek meer verwachten en het boek misschien, als ze het daadwerkelijk lezen, zelfs ook hoger waarderen dan hoe de recensent het gewaardeerd heeft. Daar is niks geks aan, dat gebeurt voortdurend. Het oordeel van de recensent is niet per se gelijk aan het oordeel van een andere lezer. Niks nieuws, zo gaat het al meer dan 2000 jaar in de literatuur. En inderdaad is het – want zo gebruikt De Rek dit in haar argumentatie – een goed argument om die absolute oordelen van de sterren (in NRC ballen) niet meer te gebruiken (waar Jos Joosten het overigens helemaal mee eens is), en het te laten bij het (in feite wat minder absolute) oordeel dat meestal expliciet en soms ook voor een deel impliciet in de tekst van de recensie zelf wordt gegeven. En dat oordeel zou hier natuurlijk nog steeds zijn: ik vind het geen goed boek. Daar doet De Rek niets aan af.
Wilma de Rek zegt
En zo is het.
Berthold van Maris zegt
Dat niet de recensent maar de redactie de sterren (bij NRC ballen) toekent is inderdaad een broodje-aap-verhaal. Onwetenschappelijk ook.
Berthold van Maris zegt
Kunst bestaat overigens bij de gratie van (het toekennen) van waardeoordelen. Daar ontkom je niet aan. Niet als lezer, niet als recensent. Als wetenschapper misschien wel, okee, dat zou kunnen.