Een video van Bart Lijdsman
Delen:
- Klik om af te drukken (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om dit te e-mailen naar een vriend (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om te delen op Facebook (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om te delen op WhatsApp (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om te delen op Telegram (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om op LinkedIn te delen (Wordt in een nieuw venster geopend)
Yoïn van Spijk zegt
Heel leuke video! Mooi dat het grote publiek deze boodschap hoort. Ik kijk uit naar je lezing bij Brabanders en hun Taal!
Kleine kanttekening, op basis van Van Loon (2014) en alle anderen die zich met de historische fonologie bezighouden:
voor het Proto-Germaans wordt juist wél een fricatief gereconstrueerd in alle posities behalve na nasalen: *[ɣ]ōdaz, *fleu[ɣ]anan, maar *an[ɡ]uz.
Intervocalisch is die fricatief alleen in het Duits een plosief geworden, door de Oudhoogduitse klankverschuiving, die ook van de [v] en [b] maakte: ‘geben’.
Het Fries heeft intervocalisch nog steeds een fricatief en het Oudengels had er ook een – vandaar ook de lenitie tot [w] in woorden als ‘burough’ en ’to swallow’.
Aan het woordbegin is de fricatief in het Engels, Fries en Duits een plosief geworden naar analogie van de andere stemhebbende plosieven aan het woordbegin (en doordat er dus verder geen stemhebbende fricatieven in die positie voorkwamen). Maar bedenk dat in het Oudengels vóór voorklinkers een [j] was ontstaan: *geldanan > ġieldan > to yield. En die is dus uit de fricatief ontstaan.
Tot slot: niet alleen het Oudnederlands maar ook het Oudsaksisch en het Oudnoords hadden een fricatief in alle posities behalve na nasalen en bij geminatie.
Luc zegt
Interessante video!
Een kleine opmerking: ik vraag me af waarom niet heel ons taalgebied in aanmerking werd genomen. Dan zou het kaartje met de verspreiding van de twee “g’s” er heel anders hebben uitgezien. In Vlaanderen wordt voor zover ik weet namelijk geen harde g gebruikt. Het aantal gebruikers van de zachte g moet dus veel groter zijn dan uit het filmpje blijkt.
Gerard Kempen zegt
De stemhebbende (zachte) en de stemloze (harde) g worden meestal gekarakteriseerd als allofonen (uitspraakvarianten) van het foneem g. In dialecten van het Nederlands beneden de grote rivieren fungeren de twee g’s daarnaast ook als verschillende fonemen. Dit blijkt uit het feit dat stemhebbendheid versus stemloosheid van de g het verschil kan maken tussen twee woorden. In deze dialecten hebben gloor en chloor een duidelijk verschillende uitspraak. Dat geldt ook voor woordparen als logen/loochen en Roggel/rochel, die bestaan uit dezelfde reeks fonemen afgezien van de zachte en de harde g. Het feit dat sprekers van deze dialecten de leden van deze woordparen systematisch verschillend behandelen, houdt in dat de twee g’s daar niet alleen allofonen zijn maar tevens afzonderlijke fonemen.
Marc van Oostendorp zegt
Ik zou niet zeggen dat de harde en de zachte g ooit allofonen zijn, omdat ze niet gebruikt worden binnen één systeem. Het gebruik van de term allofoon om te verwijzen naar verschillende uitspraken van hetzelfde ‘foneem’ zou ik reserveren voor situaties waar de fonologische context bepaalt hoe je iets uitspreekt (laten we zeggen: een labiodentale uitspraak van /n/ voor een labiodentale fricatief). Zo’n situatie doet zich hier niet voor. (In het Duits wel: het verschil tussen ich-laut en ach-laut.)
Ik zou trouwens ook niet zeggen dat in het zuiden de harde en de zachte g verschillende fonemen zijn. De stemloze /x/ en de stemhebbende /ɣ/ zijn dat wel, maar geen van die twee is gelijk aan de harde /χ/. In zuidelijke dialecten heb je helemaal geen harde g, d.w.z. een g die achter in de mond of uvulair wordt gemaakt.
Gerard Kempen zegt
Kennelijk zijn er twee betekenissen van “harde g” en “zachte g” in omloop. Jij hanteert een definitie waarin het onderscheid tussen de spraakklanken betrekking heeft op de plaats van articulatie: uvulair (achter in de mond gemaakt; “hard”) dan wel niet-uvulair (“zacht”). Ik ben het met je eens dat zuidelijke dialecten geen harde g kennen in deze omschrijving. Ik gebruik de termen in een andere betekenis: stemhebbend (zacht) dan wel stemloos (hard). Dit onderscheid kan in zuidelijke dialecten het verschil maken tussen overigens identieke woorden — zoals tussen logen en loochen — en rechtvaardigt de karakterisering van de harde en de zacht g als verschillende fonemen (in de standaard-definitie van het begrip foneem). In het kader van deze definitie kunnen de harde en de zachte g tevens gezien worden als allofonen die reageren op de fonologische context—in overeenstemming met jouw definitie van allofoon. Bijvoorbeeld, in zuidelijke dialecten leidt “final devoicing” tot vervanging van de zachte door de harde g, zodat het uitspraakverschil tussen de harde g in lachen en de zachte g in vlaggen verdwijnt in lach en vlag.
Ik heb altijd aangenomen — misschien ten onrechte — dat in noordelijke dialecten de uvulaire harde g niet samengaat met stemhebbendheid. Als dat klopt, zijn er geen vier maar slechts drie combinaties van de kenmerken stemhebbend/stemloos en uvulair/niet-uvulair: /x/, /γ/ en /χ/. In zuidelijke dialecten hebben de eerste twee de status van foneem; in noordelijke dialecten fungeert de derde dan als enig g-foneem, tenzij daar een tweede g-foneem wordt gerealiseerd via ander kenmerk dan stemhebbendheid/stemloosheid (bijvoorbeeld via de mate van hardheid/ruizigheid van de g-klank?).
Weia Reinboud zegt
In Utrecht hoor je de zachte g ook niet veel meer. Vijftig jaar geleden was dat bij sprekers van het stad-Utrechts de normale g. Met dan ook een fors verschil tussen g en ch, beide wat gepalataliseerd, iets anders dan de Brabantse g. In de video mis ik wel de Zeeuwse hee!