40 jaar tandeloos (36)
Af en toe lijkt A.F.Th. van der Heijden profetische gaven te hebben gehad. In Advocaat van de hanen spreekt de 37-jarige advocaat Ernst Quispel in 1985 met een aantal jonge ‘hanen’, jongens met hanenkammen die op dat moment niet ouder zijn dan twintig (en dus geboren zijn in de tweede helft van de jaren zestig). De roman is zelf verschenen in 1990. Op dat moment hing het fin de siecle al in de lucht, of eigenlijk waren allerlei zakelijke types al bezig om grootse evenementen voor te bereiden voor het magische jaar 2000.
De hanen zijn tegen. Zij klagen dat hun hun jeugd wordt afgenomen door wat we nu boomers zouden noemen. Iemand die 27 is, is al te oud voor de arbeidsmarkt, maar ondertussen zitten 58-jarigen lekker jong te wezen op de bank. Dan voorspelt een van de hanen ineens vrij precies de generatie die wij nu millennials noemen:
‘Wacht effe, Chef. Ik was nog niet klaar. Wie na Nieuwjaar negentientaggetig door z’n moeder is uitgepoept, mag niet meedoen. Daar heb je ’t al. Je moet minstens twintig zijn, of dicht erbij. Anders kun je ’t vergeten. Wegcijferen van de jeugd, dat bedoel ik.’
We spreken, nogmaals, van 1985, dus alle sprekers zijn ruim voor 1980 geboren (en behoren in generatietaal tot generatie X). Hun generatieconflict betreft dus als het ware een volgende generatie. Wel is Ernst Quispels vrouw in verwachting en vooral was in 1990 Van der Heijdens zoon geboren, die zelf tot deze millennials zou behoren, al bestond er toen nog geen naam voor.
Het generatieconflict speelt een belangrijke rol in De tandeloze tijd. Of eigenlijk laat hij zien hoe dit conflict langzaam verdwijnt uit de samenleving. Hoe het tandeloos wordt. Het valt om te beginnen eigenlijk al op hoe liefdevol Van der Heijden schrijft over zijn ouders. Zelfs zijn vader, die zich vreselijk misdraagt als hij dronken uit de kroeg komt, wordt op andere momenten liefdevol beschreven. Albert Egberts ontworstelt zich aan zijn milieu door, als eerste van zijn familie, te gaan studeren – maar nergens lees je dat hij daarin wordt tegengewerkt of dat iemand daar een onaangename opmerking over maakt. Het echte conflict zit misschien nog wel een generatie eerder, tussen vader en moeder en hun ouders, de grootouders van Albert, die veel meer potentaten lijken te zijn geweest. Dat conflict wordt uitgevochten in deel 5, De helleveeg.
Het generatieconflict lijkt voor de hanen nog minder te zijn geworden. Zij zijn de opvolgers van de krakers, maar zelf zijn ze eigenlijk geen krakers meer. Ze bezetten weliswaar het voormalige Huis van Bewaring, maar ze slapen er niet. Na afloop van de rellen zegt Ernst Quispel:
[D]e meeste arrestanten betaalden keurig twintig gulden per maand voor hun celletje, en hebben bij hun aanhouding al even keurig het adres van hun ouders opgegeven.
Hij zegt dit weliswaar in zijn rol van advocaat, dus om zijn cliënten te verdedigen, maar dat erbij wordt vermeld dat het adres waar ze verblijven op het ‘van hun ouders’ is, lijkt juridisch onbelangrijk, maar is wel een veelzeggend detail. Zoals elders wordt opgemerkt dat de ‘hanen’ anders dan de eerdere generatie punks geen veiligheidsspelden meer door hun wang boren, maar alleen nog door hun kleding. Het generatieconflict loopt op zijn einde. (In Onder het plaveisel het moeras zijn het oudere schrijvers die in opstand willen komen tegen de jeugd én tegen de Europese Unie – ook al een kleine inmiddels uitgekomen profetie.)
Griezelig is ook, in verband met de relatie tussen de generaties, dat Van der Heijden een aantal keer, ruim voor 2010, heel aangrijpend heeft geschreven over vaders die hun zonen verliezen, óók in De tandeloze tijd. Het speelt bijvoorbeeld een belangrijke rol in Weerborstels en ook verder wordt in ieder geval de angst om een zoon te verliezen een aantal keer gereveleerd, maar het schrijnendst is, achteraf, misschien wel de scene waarin Ernst Quispel samen met de vader van de in een politiecel gestorven kraker Kiliaan Noppen het mortuarium bezoekt:
Daar lag onder een groen laken, als bevroren, het leven dat hij krap negentien jaar geleden uit zijn lendenen gestoten had. Achttien jaar lang had het gegloeid, geklopt, bewogen, geschreeuwd… en nu, als was het moe van zoveel heftigheid: niets meer van dat alles. Het laken liet alleen de voeten en de kruin vrij. De kam hing slap, dof en levenloos neer op het hoofdeinde van de brancard. In de schedel, zag Quispel onmiddellijk, was niet gezaagd.
Het was misschien de angst van iedere vader die Van der Heijden in deze scene legde. Om het nog gruwelijker te maken: in Onder het plaveisel het moeras staat eveneens: ‘waar je bang voor bent, overkomt je vroeg of laat ook’.
Laat een reactie achter