In de vorige bijdrage werd kort de ontstaansgeschiedenis van de Oudsaksische Heliand verteld. Dat riep de vraag op hoe we de aard van dit werk kunnen rijmen met de gewelddadige wijze waarop Karel de Grote het christelijk geloof aan de Saksen dacht op te kunnen dringen. De dichter kon een succesvolle evangelieharmonie maken door onder meer gebruik te maken van inculturatie, het verschijnsel waarbij, in dit geval, elementen uit de Saksische cultuur terecht kwamen in een tekst die het leven van Jezus Christus vertelt. In deze tweede bijdrage over het evangelie van de Heliand bekijken we een aantal sprekende voorbeelden van inculturatie. Ook staan we stil bij de vormgeving van het werk, die karakteristiek is voor de Oudwestgermaanse cultuur.
Inculturatie
De overgang naar het christendom vanaf het eind van de achtste eeuw zal voor de Saksische bevolking vooral moeilijk zijn geweest vanwege de grote verschillen die er waren tussen de hun vertrouwde beelden van bovennatuurlijke entiteiten, en de nieuwe beelden die de christianisering met zich bracht en waarin sprake was van een Vader, een Zoon en een Heilige Geest. Toch komt de Heilige Drie-eenheid gewoon in de Heliand voor. Het werk was dan ook geschreven om de inhoud van de vier evangeliën samen te smeden tot een begrijpelijk lopend verhaal over Jezus. Om de inhoud aanschouwelijk te maken werd er niet alleen voor gekozen om de Heliand in de volkstaal, het Oudsaksisch, te schrijven, en niet in het Latijn van de geestelijkheid, ook voegde de dichter teksten met uitleg toe. Het meest opvallend is toch wel dat het hele verhaal is ingebed in de Saksische cultuur van de negende eeuw. Om de inhoud sprekend te maken voor de lezer en hoorder heeft de dichter veelvuldig inculturatie toegepast. Hoe dat in zijn werk ging laten de volgende voorbeelden zien. Hieronder volgen eerst zes fragmenten uit hoofdstuk 5 over de geboorte van Jezus. Het zevende fragment komt uit het hoofdstuk waarin Jezus ter dood wordt veroordeeld. De fragmenten komen uit de Nederlandse vertaling van de Heliand uit 2023 (De Oudsaksische Heliand in het Nederlands). De relevante delen zijn gecursiveerd. De Oudsaksische pendanten zijn vetgedrukt tussen haakjes erachter geplaatst in de vorm zoals ze in de grondtekst staan.
- Toen kwam van Romeburg (Rûmuburg), van Octavianus, de over al het mensenvolk machtige man, een boodschap met bevel, over zijn grote machtsgebied, afkomstig van de keizer, aan elke koning die in zijn stamland zat, overal waar zijn hertogen over het land heerschappij hadden over de mensen.
Fragment 2 (regels364-366)
- Allebei (Bêđiu) waren ze door geboorte van zijn zijn familie, kwamen van zijn geslacht, een goede stam (…)
Fragment 3 (regels374-378)
- Toen werd alles waar zoals eerder wijze mannen gesproken hadden: in alle ootmoedigheid wilde Hij door zijn eigen kracht dit aardrijk hier opzoeken, als beschermheer (mundboro) voor veel mensen (…)
Fragment 4 (regels378-381)
- Toen nam de moeder Hem, de mooiste van alle vrouwen, en deed Hem een gewaad (wadiu) en mooie sieraden (fagaron fratahun) om en legde liefelijk met haar beide handen het kleine Kereltje, het Kind, in een kribbe (…)
Fragment 5 (regels386-393)
- (…) Toen werd het menigeen bekend in deze wijde wereld. Oppassers die als paardenknechten (ehuscalcos) buiten waren, mannen op wacht, om in het veld acht te geven op de paarden, het vee, zagen dat het duister in de lucht middendoor brak en het licht van God stralend door de wolken heen kwam en de wachters daar in het veld omgaf.
Fragment 6 (regels401-408)
- “(…)Het is blijdschap voor het mensengeslacht, een zegen voor alle mensen. Daar in de burg van Betlehem kun je Hem vinden, de machtigste van alle kinderen (barno rîkiost). Neem dat als teken, ik kan het je met ware woorden vertellen, dat Hij daar ingewikkeld ligt, het Kind, in een kribbe; toch zal Hij koning zijn over alles, aarde en hemel, en Wereldheerser over de mensenkinderen (cuning oƀar al erđun endi himilis endi oƀar eldeo barn weroldes waldand).”
Fragment 7 (regels5440-5451)
- Satan begaf zich toen het huis in van de hertog in de burg. Hier begon de akelige vijand vrijmoedig zijn echtgenote, de vrouw, het wonder te tonen dat zij Christus tot voorspraak zou zijn, dat Hij, de Heer van de mensen, fleurig kon leven (…) De vrouw maakte zich toen bang, raakte zwaar in de zorgen toen haar de gezichten kwamen bij daglicht door de daad van de verradelijke, die zich met een verstophelm (heliđhelme) verborg.
In de Heliand krijgen bijna alle steden de Saksische toevoeging burg. In fragment 1 zien we dan ook Romeburg als aanduiding voor de stad Rome. Burgen of borgen waren voor de Saksen heel bekend en eigen als bewoonde vestingen, en daarom konden ze ook als een begrijpelijk fenomeen in de Heliand geplaatst worden. Het waren omwalde verdedigingswerken met bewoning binnenin, een soort primitieve stad. Uit dit soort van burgen ontwikkelden zich de latere steden.
In fragment 2 heeft ‘allebei’ betrekking op Jozef en Maria, de ouders van Jezus. Vanwege de hoge positie die Jezus heeft voor de dichter, heeft hij ook Maria een adellijke afkomst meegegeven: zij is net als Jozef een afstammeling van David (het voornaamwoord ‘zijn’ in regel 365 heeft betrekking op koning David.
In fragment 3 wordt Jezus voorgesteld als een latere beschermheer. Dit is een rol die de leenheer indertijd ook had.
In fragment 4 wordt Jezus, net als in de Bijbel, in een kribbe gelegd, naar hij krijgt wel een gewaad en mooie sieraden om. Hij is immers van adellijke geboorte.
In fragment 5 is er geen sprake van herders op den velde met schapen, maar van paardenknechten. Het paard was een edel dier bij de Saksen en paste beter bij deze adellijke geboorte.
In fragment 6 wordt in tegenstelling tot de nederige opstelling die Jezus zelf altijd aannam, door de dichter gesproken over de machtigste van alle kinderen, die ondanks de kribbe waarin Hij ligt koning zal zijn en Wereldheerser. Ook hier ligt weer de nadruk op de macht van Jezus.
Dan het laatste fragment. Hier brengt Satan een bezoek aan de vrouw van Pilatus, een gebeurtenis die niet in de evangeliën te vinden is. In Matteüs 27:19 wordt verteld over Claudia Procula, de vrouw van Pilatus. Die is overstuur van een droom die zij heeft gehad en de boodschap aan haar man is dat Jezus een rechtvaardige man is en dat Pilatus zich niet met hem in moet laten. De dichter ziet dit als het werk van de duivel, die wil voorkomen dat Jezus sterft, waarna met de verlossing van de mensheid Satan zijn functie zou verliezen. De dichter weet de actie van Satan in te passen in de cultuur van die tijd door Satan een heliđhelm te laten gebruiken. Een dergelijke verstophelm komt zowel in de Oudsaksische als de Oudengelse literatuur voor als een instrument van de duivel. Door die helm op te zetten krijgt hij een andere gedaante. Bij Claudia wordt de helm gebruikt om haar in een droom te misleiden. We komen het object echter ook tegen in het Nibelungenlied, een Middelhoogduits heldenepos uit de 13de eeuw, waarin de hoofdpersoon Siegfried deze helm (de tarnkappe) gebruikt.
Een goed voorbeeld van inculturatie is ook de derde verzoeking van Jezus door Satan in de woestijn. Daarbij merkt Satan op dat hij Hem alle heerlijkheid wil geven, de voorname rijken, als Jezus zich wil buigen voor hem, aan zijn voeten vallen en hem als heer erkennen en aanbidden in zijn schoot (barma). Dit laatste is een Saksische inkleuring van het Bijbelverhaal: de handelingen die Satan hier als voorwaarde stelt, komen erop neer dat Jezus hem als zijn leenheer erkent. De inculturatie komt ook duidelijk naar voren in de Bergrede. Die is zo geconstrueerd dat de tekst duidelijke gericht is op een bepaald segment van de Saksische samenleving: de leken-elite. De thema’s die de dichter hier belicht zijn het probleem met rijkdom en de noodzaak van liefdadigheid, de plicht van billijkheid in oordeel, en de noodzaak om de bloedvete te verzoenen. Deze thematiek is slechts verklaarbaar als de tekst, althans voor een deel, is samengesteld voor de Saksische leken-elite. De clerici binnen het klooster hadden al afstand gedaan van hun rijkdom, waren verplicht liefdadigheid te geven, hadden geen reden om een oordeel uit te spreken, behalve binnen de kerk, en waren zeker niet betrokken bij de bloedwraak. Bij de overgang naar de negende eeuw werden opstandige Saksen omgebracht of het land werd hun afgepakt en ze werden gedeporteerd naar andere delen van het rijk. Saksen echter die trouw waren aan de koning en aan God, kregen grond en ambten toegewezen. Om Saksische medewerking af te dwingen vonden grootscheepse gijzelingen plaats van kinderen uit vooraanstaande families. Deze ontwikkeling heeft ertoe geleid dat het Saksenland geregeerd ging worden door een bevoorrechte Saksische elite. Die had veel belang bij het christendom en de Karolingische heerschappij. Deze krijgsadel moeten we dan ook als de doelgroep van de Heliand beschouwen. Het zal dan ook niet toevallig zijn geweest dat de dichter het probleem met rijkdom zo formuleert dat bezit op zich niet als iets slechts wordt voorgesteld, maar dat het verkeerd gaat als dit belangrijker gaat worden dan de boodschap die Jezus als Heliand brengt.
Een epos in stafrijm
Voordat we ingaan op de theologische aspecten van de Heliand, moet nog iets gezegd worden over de vorm van dit werk. Om het grote belang van Jezus te benadrukken, wordt zijn leven in de Heliand beschreven zoals dat ook gebeurde in Germaanse sagen, waarin de daden van grote helden werden bezongen. Karakteristiek voor de dichtvorm die daarvoor werd gebruikt, is het zogenaamde stafrijm. Het woord ‘staf’ heeft hier de betekenis van ‘letter’. Bij stafrijm, dat ook wel alliteratie of letterrijm wordt genoemd, is sprake van het herhaalde gebruik van dezelfde beginmedeklinkers in twee of meer beklemtoonde lettergrepen. Hier volgt een voorbeeld uit het begin van de Bergrede om te laten zien hoe zo’n rijm eruitziet (hoofdstuk 16, r. 1279-1283), met daaronder de Nederlandse vertaling. De allitererende medeklinkers zijn telkens vetgedrukt weergegeven.
Thô umbi thana neriendon Krist | nâhor gengun
Toen gingen dichter om de reddende Christus heen
sulike gesîđos, | sô he im selƀo gecôs, (1280)
waldand undar them werode. | Stôdun wîsa man,
gumon umbi thana godes sunu | gerno swîđo,
weros an willeon |
zulke volgelingen staan als Hij zich als Heersende (1280)
onder het volk zelf had uitgekozen. Er stonden wijze
mannen, kerels, heel vurig om de Zoon van God heen,
kerels met een wil.
In de volgende bijdrage zal het gaan over de hemel, aarde en hel in de Heliand.
Jona Lendering zegt
Ik geniet hiervan. Dank voor deze blogs.
Jan Nijen Twilhaar zegt
Wat mooi om te horen. Dank je wel Jona!