“Wie ongemerkt wordt geboren en sterft, heeft niet slecht geleefd.” Je zou kunnen denken dat deze woorden van de Romeinse dichter Horatius (brief 1.17 vers 10) ook toepasselijk zijn voor Pieter Beyntsma uit Stavoren. Wie kent hem nog? Als je nu zoekt naar literatuur van of over deze man, zul je weinig vinden, maar verrassend genoeg was Beyntsma in zijn eigen tijd—eind 15e, begin 16e eeuw—wel degelijk befaamd. Alleen niet onder zijn volksnaam, maar als Petrus Poetinus, het Latijnse pseudoniem waaronder hij publiceerde.
Suffridus Petrus (1527–1597), de eerste officiële historiograaf van Friesland, voert hem op als “Petrus Poetinus van Bentzma … geboren in Stavoren uit een edele familie” in zijn De scriptoribus Frisiae (hoofdstuk 2, decade 9). Suffridus is onze rijkste bron voor Poetinus, maar hij sluit af met een veelzeggende oproep: “Enkele werken van deze Poetinus zijn bewaard, in handschrift, maar tot nu toe zijn er voor zover mij bekend geen aan het licht gekomen. Daarom moeten we degenen bij wie zijn nalatenschap is beland, vragen om—uit zorg voor het vaderland en de eer van deze auteur—zijn werk te delen met het nageslacht, omdat hij daaraan heeft gewerkt met geen ander doel dan om de toestand van zijn tijd duidelijk te maken aan het nageslacht. Deze auteur leefde rond het jaar 1490.”
Veelzeggend over Poetinus’ contemporaine faam lijkt mij het opmerkelijke feit, dat Georg Braun en Franz Hogenberg hem bij naam noemen in hun illustere stedenatlas, in de tekst bij de gravure van Stavoren: “Afkomstig uit Stavoren waren Petrus Poetinus en Nanno de filosoof, leraar van bisschop Rudbod van Utrecht, beiden beroemd door hun gepubliceerde boeken; en Andreas Cornelisz, die de daden der Friezen in acht boeken in de volkstaal heeft vervat.” Poetinus’ vermelding in deze beide prominente bronnen laat zien dat hij in de 16e eeuw geen onbekende was. Het is dan ook opmerkelijk dat geen van zijn publicaties bewaard lijkt gebleven. Wel zijn inmiddels twee boeken teruggevonden waarin tekst van zijn hand te vinden is. Letterlijk.
Een van deze twee boeken is al wat langer bekend. Het ligt in de Universiteitsbibliotheek Groningen en in maart 1995 signaleerde Oebele Vries het kort in de eerste Nieuwsbrief van de Fryske Akademy (Ut de Smidte, no. 1, p. 9). Zelf heb ik er eind 2022 over geschreven in themanummer Frisia van tijdschrift De Boekenwereld en het boek is ook onderdeel van de website Verhalen van Frisia. Poetinus’ boek in Groningen is een convoluut van drie incunabelen, namelijk edities van de Romeinse dichters Persius, Juvenalis en Horatius gedrukt in Venetië. Poetinus identificeert zichzelf als de bezitter van dit boek: “Liber Petri Statoris Poetini Beyntsma. de Stauria Fresie.” (ed. Juvenalis, fol. n5r) Wat Stator hier betekent, is mij nog onduidelijk. Het hele boek staat vol annotaties die Poetinus tussen en naast de gedrukte tekst schreef in een prachtige, kleine maar duidelijke, humanistische hand. Alle annotaties die ik tot nu toe heb bestudeerd, zijn gesteld in het Latijn en betreffen typisch humanistische toelichtingen op de tekst van de drie dichters. Die toelichtingen bedacht Poetinus niet zelf, maar kopieerde hij uit commentaren van Italiaanse humanisten die zojuist in druk waren verschenen. Destijds avant-garde wetenschap dus. Verder onderzoek is nodig, maar dit boek van Poetinus lijkt het beeld van Frisia als een voortrekker van het Italiaanse humanisme in Noordwest-Europa te bevestigen.
Een tweede boek dat Petrus Poetinus ooit bezat, kwam pas recent aan het licht. Het bevindt zich nota bene in Taipei. Het is een editie van Plinius’ Naturalis historia gedrukt in 1479 in Treviso. Deze universiteitsstad ligt vlakbij Venetië, waar de drie incunabelen van Poetinus zijn gedrukt die de UB Groningen nu bezit. Studeerde Poetinus in Noordoost-Italië toen hij deze vier boeken kocht? Dat is goed denkbaar. In de jaren 1470 was er bijvoorbeeld een flink contingent studenten uit Frisia in Ferrara—onder wie Rodolphus Agricola, Adolphus Occo en Wilhelmus Frederici. Allemaal humanisten, zoals ook Poetinus. Ook in z’n Plinius (fol. M3r) schreef hij zijn naam, op precies dezelfde manier als in zijn Juvenalis: “Liber petri Statoris poetini Beyntsma de Stauria Fresie.” En hoewel de Plinius een dikke pil is—720 bladzijden in folio-formaat—heeft Poetinus ook door dit hele boek heen annotaties geschreven in de marges. Die heb ik inmiddels geportretteerd in een ander blog.
Vanuit het perspectief van de frisistiek is Poetinus’ Plinius interessanter dan zijn boek met de drie dichters, want alleen in zijn Plinius schreef hij ook aantekeningen in het Fries of vanuit Fries perspectief. Dit zijn enkele voorbeelden:
Op fol. f1r vult hij Plinius’ tekst over Germania (4.98-101) als volgt aan: “Vangiones Wormes. Phrisii, die frye friesen. eciam Chaus. Cauchi parui, die eemder friesen tushen die eems ende Weser. Cauchi minores, die friesen tushen die Weser ende die elue. holsten friesen. int land van holsten. Vistillus siue Vistillia, Wysel flu<men> per Gedanum. vulgariter dansck. Aluus die eelue, iuxta hamborg. apud tholomeum albis dicitur. Visurgis, die Weser bremis. Amissius, die eems in fresia. Viderus die Vechte. Hericynium iugum, die haerd by gosler. Fleuum siue fleuo, die zie by staueren. dat flie.”
Niet zelden geeft Poetinus vertalingen van Latijnse woorden, zoals coturnix (‘wachtele’) en resupinare (“den hals achterwert boghen”) en solidipes (“dat heel foeten heft”) en bisulcus animal (“dat ghespleten foeten heft”) en suber (‘korck boem’). Soms vertaalt hij meer dan één woord. Waar Plinius (3.18) het politieke bestel in Spanje bespreekt, schrijft Poetinus in de marge een toelichting in het Latijn op het woord conventus die hij als volgt afsluit: “Erant enim in prouinciis statuti conuentus per rectores earum ad iudicia facienda, een waerstal dierma deels ryocht halt.” Waar Plinius (18.43) opmerkt dat het oog van de boer de beste mest is, schrijft Poetinus in de marge: “Dat Aegh des heris macket dyn icker fat.” En waar Plinius (19.123) opmerkt dat men meent dat gestolen wijnruit (een bitter kruid) beter groeit, schreef Poetinus in de marge: “Dij Fria fresa seyt. Stellen Cruud Wreit best.”
Dit laatste gezegde blijkt een bijzondere vondst te zijn. Toen ik Rolf Bremmer hierover polste, reageerde hij als volgt (ik citeer met zijn instemming): “Stellen cruud wreit best is niet zomaar een vertaling, want waar Plinius het specifiek over wijnruit heeft, tilt Poetinus zijn opmerking met ‘kruid’ naar een algemeen niveau. Bovendien maakt hij van ‘vruchtbaarder’ de superlatief ‘best’, een hyperbool dus. Ten slotte, waar Plinius rapporteert wat anderen vinden, maakt Poetinus er een absolute uitspraak van. Met deze drie aanpassingen heeft hij zijn vertaling de vorm van een spreekwoord gegeven. Het is daarmee het tegenovergestelde van een veel bekender, belerend spreekwoord: “Gestolen goed gedijt niet”. Maar de praktijk is soms anders, heeft de ervaring geleerd (Stoett 1923–25: no. 2488): “Gestolen water sijn die soetste” (Dirk Potter, Der minnen loep (1420)), “Een gestoolen beetien smaeckt best” (Symon Andriessoon, Duytsche adagia (1550)). Dat zal Poetinus herkend hebben.
Er zijn heel wat Friese spreekwoorden uit de Middeleeuwen overgeleverd (Bremmer 2018), maar dat van het gestolen kruid zit daar niet bij. Het is ook niet opgenomen in de Burmania-sprekwurden, een omvangrijke, zestiende-eeuwse verzameling Friese spreekwoorden, overgeleverd in een afschrift uit 1614 en gedrukt in 1641 (Breuker 2022; Van der Kuip 2003). Op zich hoeft dat niet te verbazen, want spreekwoorden zijn legio en circuleren, zeker nog rond 1500, eerder in mondelinge dan in schriftelijke vorm. Het is zelfs een feit dat veel spreekwoorden die opgenomen zijn in verzamelingen uit de Renaissancetijd—en Poetinus schuurt daar al tegenaan—niet elders traceerbaar zijn (Meadow 1993: 213). De kans is echter groot dat Poetinus niet een bestaand spreekwoord herkende in Plinius’ mededeling, maar een vertaling leverde die aansloot bij een van de vele bestaande formules, waaronder die met de superlatief ‘best’. De Burmania-sprekwurden tellen er wel veertien van.
Er is nog iets bijzonders aan de vertaling die Poetinus geeft, namelijk het woordje wreit. Gezien de context kan dat haast niet anders betekenen dan ‘gedijt, groeit’. Het werkwoord waarvan dit een vorm moet zijn, is nog niet eerder aangetroffen in het middeleeuwse Fries. Het komt althans niet voor in het toch wel uitputtende Oudfriese woordenboek van Hofmann en Popkema (2008). Het kan haast niet anders of dat werkwoord moet hetzelfde zijn als hedendaags Fries wreidzje, waarvan het WFT (2011, s.v.) als eerste betekenis geeft: “1: aan de grond zijloten vormen, uitstoelen; zich uitbreiden, groeien (van planten, inz. grassen).” De eerste keer dat het op schrift voorkomt, is, naar zich laat aanzien, bij de bekende dichter en schrijver Gysbert Japix (1606–1666). Volgens Epkema (1824, s.v. wreijdjen), in zijn woordenboek op Japix’ werken, betekent dat werkwoord “uitschieten, wortelen schieten, zich verspreiden”. Het werkwoord is daarmee nauw verwant aan het Oudengelse wrīdan, wrīdian “to put forth shoots, be productive, grow, flourish” (BT, s.v.).
Samengevat kunnen we stellen dat Poetinus’ aantekening bij Plinius’ Naturalis historia 19.123 een mooie aanwinst is voor de geschiedenis van de Friese taal. Het levert een nieuw spreekwoord op en biedt een attestatie van het werkwoord wreidzje, dat 150 jaar ouder is dan we nu hadden.”
Tot zover Rolf Bremmer. Het onderzoek naar Petrus Poetinus is nog maar net begonnen, maar nu al is de oogst rijk.
dr. Adrie van der Laan is Conservator Bijzondere Collecties bij de Universiteitsbibliotheek Groningen.
Bronnen & Literatuur
Braun, Georg, en Franz Hogenberg. 1588. Liber quartus urbium praecipuarum totius mundi, gravure nr. 17 s.v. Stauria. Keulen.
BT = Bosworth, Joseph, en T. Northcote Toller. 1898, An Anglo-Saxon Dictionary. Oxford: University Press.
Bremmer, Rolf H. Jr. 2018. “‘The Fleeing Foot is the Confessing Hand’. Proverbs in the Old Frisian Laws”. In La tradizione gnomica nelle letterature germaniche medievali, red. Marina Cometta et al. Milaan: di/segni, 79–100.
Breuker, Phillipus. 2022. “De ‘Burmania’-sprekwurden. Meitsjen, sammeljen en útjaan”. In From West to North Frisia. A Journey along the North Sea Coast. Frisian studies in honour of Jarich Hoekstra, red. Alastair Walker et al. Amsterdam: John Benjamins.
Epkema, E. 1824. Woordenboek op de gedichten en verdere geschriften van Gysbert Japicx […]. Leeuwarden: Johannes Proost.
Hofmann, Dietrich, en Anne T. Popkema. 2008. Altfriesisches Handwörterbuch. Heidelberg: Universitätsverlag Winter.
Kuip, Frederik J. van der. 2003. De Burmannia-sprekwurden. Santjinde-ieuske Fryske sprekwurden ferklearre en yn har tiid besjoen. Leeuwarden: Fryske Akademy.
Meadow, Marc. 1993. “Volkscultuur of humanistencultuur? Spreekwoordenverzamelingen in de zestiende-eeuwse Nederlanden”. Volkskundig bulletin 19, 208–240. [uit het Engels vertaald door Herman Roodenburg]
Stoett, F.A. 1923–1925. Nederlandse spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden. Zutphen: Thieme & Co.
Suffridus Petrus. 1593. De scriptoribus Frisiae decades XVI et semis, in quibus non modo peculiares Frisiae, sed et totius Germaniae communes antiquitates plurimae indicantur, pp. 64-67 (over Poetinus; citaat op p. 67). Keulen: Henricus Falckenburgh. Mijn spelling Bentzma conform Suffridus’ corrigenda op fol. T5v.
WFT = Wurdboek van de Fryske Taal/Woordenboek der Friese Taal, deel 25, red. Piter Boersma e.a. Leeuwarden: Fryske Akademy.
Berthold van Maris zegt
Zou stator iemand uit Stavoren kunnen zijn?
Adrie van der Laan zegt
Dat lijkt mij onwaarschijnlijk, omdat hij vervolgens “de Stauria” (uit Stavoren) toevoegt; dat zou dan dubbelop zijn. Om dezelfde reden lijkt me iedere geografische betekenis onwaarschijnlijk.