De Reynaert. Leven met een middeleeuws meesterwerk laat zien hoezeer Van den vos Reynaerde een open tekst is. Het werk geeft telkens weer aanleiding tot herinterpretatie en voortborduren. Ontelbaar is het aantal variaties op de Reynaert, en onuitputtelijk. In de eerstkomende maanden verwachten we een nieuwe toneelbewerking (R die amok maakte, opgevoerd in Sint-Niklaas), een nieuwe herberijming voor kinderen (door Maria van Donkelaar en Martine van Rooijen), een vrije vertaling in het Drents (door Rolf Mulder en Hans Katenberg) en de opera Reinaert de V. (libretto Simon van der Geest, muziek Oene van Geel). En dat zijn dan nog alleen de nieuwe Reynaerts waar ik weet van heb.
Maar inmiddels tendeert ook de Reynaertwetenschap naar openheid. Het is vooral het internet dat deze kwantumsprong heeft mogelijk gemaakt. Het resultaat maakt een aanmerkelijk verschil voor de auteur van boeken over Middelnederlandse letterkunde voor en na 2000. Toen Maerlants wereld uitkwam (1996), volgden er uiteraard recensies in zowel vakbladen als in de publieke pers. Ze droegen allerlei amendementen aan, en tal van nieuwe gezichtspunten. Maar deze zijn vandaag de dag alleen te vinden voor wie de (aanzienlijke) moeite neemt al die reacties bij elkaar te scharrelen, en door te vlooien. Nog meer in het verborgene blijven de correcties en suggesties in de brieven die ik kreeg over het boek. Die hadden vaak eenzelfde opbouw: mooi boek, echt van genoten, wat weet u toch veel, alleen… op pagina x blijkt u toch niet het fijne te weten van onderwerp y.
Zo herinner ik mij een lezersbrief naar aanleiding van p. 397, waar ik schrijf over het Maerlantfeest in Damme in september 1860. De courant deed er destijds verslag van, dat er veel volk was uitgelopen, “en menig menschenhoofd ziet men de plaats innemen van een dakpan”. Waarbij Maerlants wereld aantekent dat de formulering van de journalist “meer gevoel van enthousiasme dan voor beeldspraak uitdrukt.” Maar iemand met verstand van negentiende-eeuwse huizenbouw wees mij terecht. De uitdrukking was nooit als beeldspraak bedoeld geweest. Negentiende-eeuwse daken kenden namelijk geen beschotting, en dus kon men op zolder van binnenuit dakpannen verwijderen en door de openvallende ruimte naar buiten kijken. Het waren in Damme dus reële mensenhoofden die daadwerkelijk de plaats innamen van een dakpan. Mijn neiging om de leukste thuis te zijn (op de dakpan na) was weer eens op de loop gegaan met de zaak zelf.
Het was natuurlijk een geheel terechte correctie, over die dakpannen – maar wat ermee te doen? Herdrukken genoeg (inmiddels zijn we aan de twaalfde) waarin wel eens een foutief jaartal of een naam verbeterd werd, maar een geval als dit is toch wel iets bewerkelijker, vanwege onvermijdelijk tekstverloop. En als dit nu de enige was – maar zo kreeg ik er vele. Inmiddels zou er reden zijn om, in het licht van alle recensies en reacties, een herwerkte editie van Maerlants wereld uit te brengen (en dan ook met kleurenillustraties). Maar wat haal je je als schrijver aan? Alleen al aan de basis, want het onderzoek voor Maerlants wereld werd nog uitgevoerd – vandaag de dag haast onvoorstelbaar – zonder index op Maerlants massieve oeuvre. Wat zal er loskomen indien we nu alsnog zijn werk systematisch zouden doorzoeken op, ik noem maar iets, het begrip coninc? (Voor de student die dit mocht lezen: een panklaar scriptie-onderwerp.) Maar voor je eigen boek herschrijven schrikken de meesten terug – en zo raakt ook die dakpanmisslag geperpetueerd. De brief zal ik wel hebben bewaard, in een of andere map met vergelijkbare gevallen, maar geen idee meer waar die map is, een paar verhuizingen verder. Het zij zo, want het ging destijds gewoon niet anders.
Vijfentwintig jaar verder kan het wel heel anders. Dankzij het internet ontvang ik over De Reynaert niet gemiddeld eens per maand een brief zoals bij Maerlants wereld, maar dagelijkse mails. Inmiddels zijn het er al honderden. Nog steeds overwegend van het aloude type, met hartelijke complimenten gevolgd door hoofse correctie(s). Een keuze uit die laatste? De voornaam van Brecht (p. 272) spel je als Bertolt; “het leidt geen twijfel” (62) is natuurlijk een flagrante spelfout; men haalt geen kolen maar kastanjes uit het vuur (24); Jean-Marc van Tol (459) verdient een koppelteken in zijn voornaam, en een pitspoes is geen pitpoes (297). Zinstorend is dat ik mijn eigen website op p. 4 verkeerd betitel: het moet www.dereynaert.nl zijn. Verder was Marcel Ryssen (99) geen Waaslander, en werd Gerard Arendt (34) niet geboren in Utrecht maar in Hilversum; het portret van J.W. Muller (456) is niet getekend door Heiko maar door Menso Kamerlingh Onnes; moet Jamin op p. 154 Verkade zijn en waren de gravinnen Margaretha en Johanna van Vlaanderen natuurlijk niet moeder en dochter, maar zusters (264, 288, 405; door vier correspondenten gemeld). De vossenjacht is in het Verenigd Koninkrijk (321, 410) inmiddels verboden, tot vreugde van de ene mailer en de treurnis van een andere. Rond Lake Manyara in Tanzania klimmen leeuwen wel degelijk (148), en ook Vlaanderen kent heel wat vernoemingen naar Maupertuus (contra p. 335). Het bruine toeristische bord met Reynaert (83) staat niet meer langs de E34. In de Oudfranse branche Ia komt niet Renart maar Hermeline met een schat aanrijden (217), en Claes van Acen is natuurlijk niet het acrostichon van de auteur maar van de kopiist van handschrift B (401).
Bovendien komen per mail allerlei suggesties van meedenkende lezers. Zoals over de naam Cuwaert, de rol van Firapeel, het karakter van Hellinga en het acrostichon (?) Bi Willeme; dat Ludmoer met de lange neus iets zou kunnen suggereren omtrent ’s mans geslachtsdeel, maar het groten gheslachte van Cantecleer juist weer niet (159), aangezien hanen geen penis hebben; over de diersoort van Putepeel (294) en natuurlijk over de inhoud (resp. het nooit hebben bestaan) van de Madoc. Van hooggeleerde zijde, naar aanleiding van p. 306: weten we wel zeker dat in de naam Reynaert de klemtoon van meet af aan op de eerste syllabe viel? Plus tal van spontane eigen verhalen en herinneringen van lezers, over hoe zij Reynaert op school kregen of gaven en op de universiteit, en zelfs van een lezer die van huis uit wist wat ‘kapelaan maken’ betekende en een ander die het met zoveel woorden had meegemaakt.
Dit alles is zoals gezegd nog maar een keuze. Kleine feilen zullen worden hersteld in de derde druk die binnenkort ter perse gaat. Maar wat te doen met al die verderstrekkende correcties en suggesties? Onder het twintigste-eeuwse regime zouden ze doelloos op de rotsen blijven liggen. Maar de eenentwintigste eeuw maakt iets veel beters mogelijk. Op de website www.dereynaert.nl staat een rubriek “Aanvullingen”- op dit moment van schrijven met nog maar één item, maar zodra ik wat meer tijd heb royaal te vullen met voortgeschreden inzicht (onder dankbare vermelding van de respectieve inzenders) en nagekomen literatuur. (Zoals het boek van Lixing Sun: The Liars of Nature and the Nature of Liars. Princeton, 2023. Had ik dat maar gekend toen ik pagina 221 schreef.)
Anno 2023 zal de beste editie van De Reynaert dus het boek zijn met de website ernaast. (Die sowieso vaut le voyage is, al was het enkel om de meesterlijke voordracht van de complete Middelnederlandse tekst door Frank Willaert die daar valt te beluisteren.) Het boek is daarmee, zoveel meer dan voorgangers, een levend organisme geworden. Geen monoliet, maar een beweeglijk koraalrif. Bij dat moderne Reynaertleven leven hoort natuurlijk ook deze recente serie op www.neerlandistiek.nl. Wat is de reynaerdistiek dankzij het internet een open dialoog geworden, na al die echoputten, een enkele polemiek maar vooral monologen ex cathedra!
Gaat er nog een volgend stadium komen in de aggregatietoestand van ons soort vakken? Misschien met niet meer van die dikke boeken in het centrum, maar vooral compacte artikelen en flitsende discussies op de korte baan op een nog op te richten platform als www.medioneerlandistiek? Dat zoiets opnieuw vooruitgang zou betekenen zou ik niet voetstoots durven beweren, maar de kans erop lijkt mij reëel. Want wie heeft aan de Nederlandse en Vlaamse universiteiten nog voldoende tijd en vrijheid om vijf jaar aan een groot boek over de Reynaert te werken? Zou De Reynaert. Leven met een middeleeuws meesterwerk daarmee wel eens het laatste ingebonden magnum opus kunnen zijn over een Middelnederlandse tekst vanuit de universiteit? Ik moet er nog even niet aan denken.
Serie Over Reynaert
Het verschijnen van De Reynaert. Leven met een middeleeuws meesterwerk van Frits van Oostrom was aanleiding voor een reeks bijdragen op Neerlandistiek. Lees alle artikelen in deze serie.
J.J.T. Eissink zegt
Het woord ‘madocke’ zou [en dat heb ik nog nergens opgemerkt gezien] zeer wel verwant kunnen zijn aan wat in het Engels nog ‘mattock’ heet: pikhouweel, vroegere betekenis breder ook wel van drietand tot ploegschaar (Proto-West-Germaans *mattjuk en bijvoorbeeld Schots-Gaelisch madog).
Dat zou Willem van Boudelo ook sterker in beeld brengen: in Boudelo werd ijzer geproduceerd en dat ijzer werd ter plekke ook gesmeed – tot madocke? (Zie Windey 2013, https://libstore.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/009/RUG01-002060009_2013_0001_AC.pdf)
Willem hoeft niet zelf aan het vuur te hebben gestaan, hij was wellicht slechts verantwoordelijk voor het gehele economische proces, inclusief de aankoop van gronden waar oer kon worden gewonnen.
Dat Willem daar ‘dicken omme waecte’ kan simpelweg betekenen dat hij veel tijd vrij had om te denken en te beschouwen. Dat bespaart ons ook de uitleg dat dat waecen een ‘”knipoog” zou zijn naar ‘Madocs droem’, wat m.i. een kinderachtig grapje zou zijn dat slecht past in de geest van de Reynaert. Overigens: tenzij Willem ook nog – verloren gegane – Arthur-verhalen zou hebben geschreven, lijkt het weinig aannemelijk dat Maerlant in een opsomming van drie twee werken van Willem zou noemen, oftewel: Madocs droem wijst op een andere auteur, niet op de auteur die te Boudelo madocke maakte.