Het aardige van de taalwetenschap is dat je, ook als je zoals ik al vele decennia in het vak zit, nog af en toe een artikel leest waarbij je denkt: oh ja, dat is natuurlijk óók een onderwerp!
In het nieuwe nummer van het tijdschrift Language in Society staat bijvoorbeeld een artikel over de manier waarop ouders in gesprek met hun kinderen aan tafel uit één mond spreken – hoe ze coördineren wie wat tegen het kind zegt, en op welk moment. Het is, voor de meeste ouderparen, natuurlijk niet de bedoeling dat je elkaar voortdurend tegenspreekt: er moet één boodschap zijn, maar die boodschap moet soms ter plekke worden geformuleerd, als reactie op een onvoorziene situatie.
In het vaktijdschrift Language in Society staat een artikel van de Amerikaanse onderzoeker Hansun Zhang Waring die voor het eerst in de taalkundige literatuur de vraag aansnijdt hoe ouders die ingewikkelde taak precies oppakken. Het blijkt een fascinerende vraag te zijn. Er is, laat ze zien, wel meer onderzocht aan gesprekken tussen één ouder en een kind – dat wist ik ook niet, maar dat blijkt ook fascinerende materie. Een moderne ouder navigeert in zijn communicatie met een kind tussen, enerzijds, het verlangen van dat kind om autonoom te zijn (‘ikke doen’) en het eigen verlangen van de ouder om controle te houden over de situatie. Ook over coördinatie in gesprekken is wel aandacht besteed – maar dan gaat het over werk.
Maar Waring maakt het dus een stapje ingewikkelder door die zaken te coördineren.
Nu valt er op haar onderzoek wel het een en ander op te merken. Een heel eigenaardig aspect is bijvoorbeeld dat Waring zelf een van de twee ouders is die ze heeft onderzocht – en de ander is de man met wie ze haar kind heeft opgevoed. Ze analyseert dus de gesprekken die ze zelf aan de eettafel heeft gevoerd. Nu is het waarschijnlijk lastig om anderen ervan te overtuigen om mee te doen aan dit soort experimenten – vooral omdat de onderzoekster de gesprekken ook nog op video opnam – maar in dit geval is het natuurlijk onmogelijk geworden dat de ouders zouden hebben geweigerd om samen te werken. Het was immers de bedoeling die samenwerking te onderzoeken.
Hoe dan ook is de vraag dus gesteld, op zoek naar een uitgewerkter antwoord. En in Warings eigen artikel zijn toch ook al aardige observaties te vinden. Bijvoorbeeld over hoe ouders soms samen iets vertellen. Het volgende is een dialoogje waarin de ouders aan het (geadopteerde) kind uitleggen wat gotcha day is (ik wist dat ook niet, het is een dag waarop gevierd wordt dat het kind is opgenomen in het adoptiegezin):
Dit is allemaal nogal wetenschappelijk-precies opgeschreven, met allerlei conventies om op te schrijven dat mensen tegelijk praten of onduidelijk praten of rare geluiden maken:
Zoe: Gotcha day?
Vader: mmm?
Moeder: we hebben je in China opgehaald. We gingen met het vliegtuig en vlogen helemaal naar China om je op te halen.
Vader: en we kregen jou
Moeder: en we kregen jou, we waren zo gelukkig
Vader: Nu ben je bij ons. Wat voel je daarbij?
Zoe: Kunnen we teruggaan naar het hotel?
De moeder is hier het verhaal aan het vertellen, en de vader trekt daaruit, zou je kunnen zeggen, een voorlopige conclusie. Maar daarna trekt de moeder het verhaal weer naar haartoe om de overtreffende trap van die conclusie te trekken (‘we waren zo gelukkig’). En dan gaat de vader weer verder.
Zo vertellen ze het verhaal samen. Een volkomen alledaags tafereel, maar tegelijk een voorbeeld van het wonderlijke vermogen, van ons allemaal, om iedere dag te coördineren wat we doen.
Laat een reactie achter