Deel 1: Tweespraak met H.C. ten Berge
De voorbije weken verdiepte ik mij weer in Prima materia. Gedichten 1963-1993 (1994), de eerste uitgebreide verzamelaar die de Nederlandse schrijver H.C. ten Berge samenstelde uit tien afzonderlijk verschenen bundels. De auteurseditie, zo stelde ik destijds in Restant (1995), kan worden beschouwd als een poëticale merker in het oeuvre. Voor de gelegenheid bewerkte de schrijver hier en daar zijn gebundelde werk. Later presenteerde Ten Berge een tweede deel van de verzamelde poëzie, getiteld Cantus Firmus. Gedichten 1993-2013 (2014). In die tweede verzamelaar is ook de bundel Kerven, kastijdingen opgenomen. Later volgen nog Splendor (2016), De beproevingen van Álvar Núñez Cabeza de Vaca (2019), In tongen spreken (2020) en Een Kinderoog, de vroege jeugd van Xander Specht (2022).
Toentertijd schreef ik een bespiegeling over Prima materia, vooral op een moment dat de dichter in België nog volkomen onder de radar bleef, maar in Nederland als tijdschriftredacteur van Raster (opgericht in 1967) wel al vele jaren enige renommee genoot. Ten Berge merkte zelf wel eens dat gebrek aan belangstelling op, enkele jaren geleden nog in een interview door Willem de Vries op Voertaal.
Vele jaren na die boekbespreking kwam ik in contact met Hans ten Berge. Het leidde onder meer in oktober 2018 tot een aanbevelingsbrief die ik mocht schrijven voor een koninklijke onderscheiding Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. We hebben onderling altijd het gesprek over Afrikaans en vooral Breytenbach zeer levendig gehouden. Ik ben er de schrijver ten zeerste dankbaar voor. De dialoog wordt met tussenpozen tot vandaag gevoerd in de privésfeer van de virtuele ruimte. Aanleiding voor mijn vele vragen is Ten Berges vriendschap met Breyten Breytenbach. In mijn onderzoek naar de receptie van Breytenbachs poëzie in de Lage Landen komt zoals bekend de naam van Ten Berge meermaals voor. In deze dialoog ga ik er nader op in. Ten Berge kwam naar eigen zeggen in het najaar van 1968 in contact met de Zuid-Afrikaans balling in Parijs en hij nodigde Breyten uit gedichten in te sturen voor publicatie in Raster. Aldus geschiedde vanaf 1969. Drie jaar later schreef Ten Berge het nawoord in Breytenbachs Nederlandse poëziedebuut Skryt. Om ’n sinkende skip blou te verf (1972). Het boek was in Zuid-Afrika verboden door de Censuurraad.
Sinds de eerste kennismaking hebben Ten Berge en Breytenbach het contact behouden, zij het de laatste jaren veeleer incidenteel. Ten Berge schreef essays over Breytenbachs werk, onder meer opgenomen in de bundels met essays en veldnotities Levenstekens & Doodssinjalen (1980) en Een spreeuw voor Harriët (2018).
Binnenkort verschijnt mijn bundel Kwintet. Literaire dialogen tussen Afrikaans en Nederlands, waarin ruimschoots aandacht wordt besteed aan die merkwaardige, jarenlang productieve en amicale relatie Ten Berge-Breytenbach. Eerder mocht ik het essayboek Breyvier. Over taal, burgerschap en Breytenbach (2023) onder de aandacht brengen van Ten Berge. Met Camille Bourgeus schreef ik een uitvoerige bijdrage over Breytenbachs poëzie in Raster, gepubliceerd van 1969 tot 1972. Voorts bevat het boek naast die co-publicatie een meer biografisch-anekdotisch verhaal over Ten Berges betrokkenheid bij de acties in Nederland voor de vrijlating van Breytenbach. In de gevangenistijd (1975-1982) was Hans ten Berge met gelegenheidspoëzie betrokken bij Vingermaan (1980), een initiatief van Galerie Espace (Amsterdam) en uitgeverij Meulenhoff (met als directeur Laurens van Krevelen, ook initiatiefnemer van het Comité Breyten Breytenbach).
Enkele jaren geleden voerde Willem de Vries een vraaggesprek met Ten Berge. Hierin memoreert de Nederlandse schrijver zijn ontmoeting met Breytenbach en hij spreekt over drie passages in Zuid-Afrika: eerst als deelnemer aan een schrijverstoer in 1996, later voor een voordracht op uitnodiging van de Afrikaanse Letterkunde Vereniging (2002) en ten slotte een dichtersoptreden op verzoek van Breytenbach op het wijnlandgoed Spier nabij Stellenbosch (Dansende Digtersfees, 2016).
Beide schrijvers kennen elkaar meer dan een halve eeuw, in september zij ze allebei weer even oud. Breytenbach spreekt en schrijft soms over de betekenis van Ten Berge voor diens introductie in Nederland. Die erkentelijkheid is bijzonder groot, zoals vorig jaar nog mocht blijken uit een optreden van Breytenbach in Kaapstad-Pinelands ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig bestaan van de Zuid-Afrikaanse Vlaams-Nederlandse vereniging. Eerder schreef ik over Breytenbach en de Lage Landen in Zacht Lawijd. Literair-historisch tijdschrift. Telkens duikt de naam Ten Berge op.
Vorig jaar, op 4 december, publiceerde Anthony Akerman een bijdrage in The Daily Maverick naar aanleiding van de veertigste verjaardag van de vrijlating van Breytenbach. De bundel Vingermaan is twee jaar eerder verschenen. Van alle deelnemende Nederlandse auteurs is alleen Ten Berge nog in leven. Het is de aanleiding voor een tweespraak met de laatste getuige, over zijn belangstelling voor Breytenbach, over de actieve steun tijdens de gevangenisjaren. Dit vraaggesprek is ook een aanleiding om terug te keren naar de literaire productie van Breytenbach in Raster, toen Ten Berge de eenmansredactie vormde, én de uitgave van Skryt. Wie méér wil vernemen kan de aantekeningen van Camille Bourgeus en van mezelf lezen in Kwintet, samen een veertigtal bladzijden over Ten Berge en Breytenbach.
De gelegenheidsbundel Vingermaan met gedichten en gevangenistekeningen verscheen onder de redactie van Eva Bendien en Rutger Noordhoek Hegt als een coproductie van uitgeverij Meulenhoff en Galerie Espace. De uitgave dateert uit de tijd dat de Nederlandse regering een doorgedreven culturele boycot voerde tegen het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime. In de verantwoording berichten de samenstellers-galerijhouders over de arrestatie, veroordeling en “tronkjare” van Breytenbach. Begin 1976 zijn potloodtekeningen alsook “berichten en brieven” van de Zuid-Afrikaanse dissident door een cipier buiten gesmokkeld en overhandigd aan de geheime politie. Nadat tijdens een nieuwe rechtszaak is aangetoond dat de bewaker het vertrouwen van de gedetineerde had geschonden en Breytenbach van de isolatiecel in Pretoria is overgebracht naar een gevangenis in de buurt van Kaapstad, zijn de persoonlijke brieven aan Breytens echtgenote Yolande overhandigd, het grafische werk en de literaire teksten aan de familie. De verantwoording in Vingermaan maakt voorts duidelijk dat een ruime keuze is gepresenteerd uit de gevangenistekeningen en dat het boek diende ter ondersteuning van de gevangengezette politieke activist: “Deze uitgave verschijnt in het zesde jaar van Breyten Breytenbachs gevangenschap, tegelijk met een expositie van de gevangenistekeningen bij Galerie Espace te Amsterdam”. Naast tweeëndertig tekeningen omvat Vingermaan: Tekeningen uit Pretoria gedichten van H.C. ten Berge, Rutger Kopland, Gerrit Kouwenaar, Lucebert en Bert Schierbeek. Met name Hans ten Berge heeft de meest uitgebreide inzending geleverd. De verzamelde gedichten dienden ter ondersteuning van de gevangengenomen collega-schrijver en als proteststem tegen het gewelddadige racistische apartheidsregime van Zuid-Afrika. Ironisch is, althans volgens Breytenbach zelf in een persoonlijk gesprek, dat hij lange tijd geen weet zou hebben gehad van de artistieke steunbetuigingen die in Nederland zijn ondernomen. Zoals gezegd publiceerde ik al eerder bevindingen over Ten Berges rol in de Nederlandse boycotacties tegen de apartheid, hoewel de schrijver kritische bedenkingen uitte bij (het effect van) een culturele boycot, én over de wijze waarop de schrijver en vertaler uitspraken heeft gedaan over Breytenbachs oeuvre en maatschappelijke positie. Ten Berge bundelde de gedichten van Vingermaan in Nieuwe gedichten (1981). Hij gaf op die manier de reeks en de persona Breytenbach een plaats in zijn scheppende oeuvre.
H.C. ten Berge en Breytenbach in de jaren zestig en zeventig
Yves: Beste Hans, je voerde tussen 1967 en 1972 de eenmansredactie van Raster, het befaamde Nederlandse experimentele tijdschrift dat ik in mijn colleges het meest belangwekkende periodiek noem na de Tweede Wereldoorlog in de Nederlandstalige literatuur. In de eerste reeks zijn tussen 1969 en 1972 naast enkele tekeningen in totaal negenentwintig gedichten en een prozatekst van Breytenbach gepubliceerd. Ook later, vanaf de tweede reeks (1977-2009), heeft Breytenbach met teksten bijgedragen in Raster. Het is overigens niet zo opmerkelijk dat naast vele andere internationale schrijvers ook de experimentele dichter, prozaschrijver en politieke dissident Breytenbach in het blad een plek vond. Hierover tekende je later op in “De eerste jaren van het tijdschrift Raster: Drie korte vragen en iets langere antwoorden” (in Vrouwen, jaloezie en andere ongemakken: Dagboekbladen, veldnotities 2, pp. 132-143): “Gevoed door nieuwsgierigheid wilde Raster binnen- en buitengaats opereren en zich informeren over de stand van zaken binnen en buiten onze taalgrenzen. […] Tot mijn genoegen bleek het dus mogelijk stimulerende contacten te onderhouden met schrijvers en essayisten uit verscheidene landen. Ik denk aan de scheppende bijdragen van Breyten Breytenbach en André Brink uit Zuid-Afrika, Kenneth White en Nathaniel Tarn uit Engeland, Gary Snyder en Jerome Rothenberg uit de Verenigde Staten, Edoardo Sanguineti uit Italië en anderen, die ongenoemd moeten blijven. De medewerking van deze auteurs had voor mij een bijzondere betekenis omdat ze iets opleverde dat in die periode werkelijk nieuw en opwindend was: de gewaarwording van een gemeenschappelijke grondslag die rechtstreeks te maken had met [een] levenshouding [‘een houding in de tijd’]”.
Hans, waar komt die specifieke belangstelling voor Breytenbach en Brink vandaan, twee schrijvers die in aanvaring kwamen met het apartheidssysteem in hun vaderland? Was jouw interesse in eerste instantie vooral esthetisch georiënteerd, met aandacht voor de Afrikaanstalige schrijvers als geëngageerde en literair-vormvernieuwende Sestigers en dus als modernistische experimentelen?
Hans: Mijn aandacht voor Breytenbach was zeker in het prille begin esthetisch gericht, vooral vanwege de lyrische en bloemrijke kwaliteiten van de gedichten die ik in Kouevuur (1967) en Die huis van die dowe (1969) aantrof. Toen deze bundels werden gevolgd door de intieme liefdeslyriek van Lotus die, zeker voor Nederlandse begrippen, even wonderlijk als verbazingwekkend was, bleek het alleszins gerechtvaardigd de esthetiserende kant van zijn poëzie in hoge mate te waarderen. Het was uiteraard onvermijdelijk dat de politieke context zich al spoedig aandiende en niet meer viel weg te denken uit veel, zo niet alles wat Breytenbach schreef (en ook schilderde). Dat hij, buitendien, behoorde tot de vernieuwende dichters van ‘Sestig’ was voor mij op dat moment veelbetekenend, omdat zich in die periode meerdere vernieuwende bewegingen voordeden, zoals die van de Novissimi in Italië (met dichters als Sanguineti en Porta) of de zogenaamde ‘etno-poëtische’ ontwikkeling in de V.S. (gepropageerd en gepraktiseerd door dichters als Snyder, Rothenberg, Tarn en anderen), terwijl ook in Frankrijk opvallende vernieuwingen optraden in bladen als Change en Tel Quel (al werden die in laatstgenoemd tijdschrift wel erg zwaar begeleid door theoretische beschouwingen, die mij te gortig en te onvruchtbaar werden).
André Brink was mij via Breyten enigszins bekend als romancier en essayist. Om de Zuid-Afrikaanse literaire situatie in ons land bekender te maken vroeg ik hem onder meer een bijdrage over de Sestigers te schrijven. En ja, ook bij Brink speelde de politieke controverse een belangrijke rol, zoals pijnlijk bleek uit het verbod op zijn betrekkelijk onschuldige roman Kennis van die Aand. Het was een geval van ontoelaatbare censuur die de apartheidspolitiek meebracht. Brink vroeg mij of ik voor zijn boek een uitgever in Nederland kon vinden. Met enige moeite (en een dagblad-artikel over zijn geplaagde positie in Zuid-Afrika) kreeg ik dat voor elkaar.
Al met al werd het dus op den duur onmogelijk om het werk van deze Zuid-Afrikaanse auteurs los te zien van de politieke constellatie en de toenemende repressie, ook op literair gebied. De geschiedenis van Breytens bundel Skryt is in dat opzicht exemplarisch te noemen. Ik wil hier nog aan toevoegen, dat vele Afrikaanstalige schrijvers buiten mijn gezichtsveld vielen, omdat niemand mij op hun werk attent maakte. Met het oog op al het andere wat ook gebeurde was het lastig om alles in m’n eentje bij te houden. Geen excuus, wel een feitelijk gegeven.
Yves: De interesse voor Breytenbachs literaire productie in ballingschap, sinds het Zuid-Afrikaanse poëziedebuut Die ysterkoei moet sweet (1964) en de experimentele verhalenbundel Katastrofes (1964), leidde eerst in 1972, vervolgens in 1976 in een vermeerderde heruitgave, tot de publicatie van Skryt: Om ’n sinkende skip blou te verf in het fonds van Meulenhoff. Het boek is opgenomen in de Poetry International Serie in samenwerking met de Rotterdamse Kunststichting. In de tweede druk is in een afzonderlijk katern de Nederlandse vertaling door Adriaan van Dis opgenomen: Skryt: Om een zinkend schip blauw te verven. Jij leidde zoals gezegd de bundel uit en wees in het kapittel ‘Van Skryt tot strijd’ op het belang van het politiek militantisme van Breytenbach. Het “nabericht over het werk van Breyten Breytenbach” is gedateerd maart 1972. In het ‘Naschrift 1975’ attendeerde je de lezer op “enkele gebeurtenissen” die zich in tussentijd (tussen 1972 en 1976) hebben “voorgedaan die de trieste grimmigheid van een en ander onderstrepen”: “In het tweede deel van het nabericht heb ik geen wijzigingen willen aanbrengen. De beschreven situatie geeft de stand van zaken omstreeks 1972 weer. […] Ten slotte moet herinnerd worden aan het lot van Breytenbach zelf die niet alleen Skryt en een gedeelte van zijn jongste werk in Zuid-Afrika verboden zag worden, maar nu ook in persoon de gevolgen van zijn aktiviteiten-ter-plaatse moet dragen”. Hoe ontstellend was het te vernemen dat de dichter die je in Raster zo ruimhartig binnenhaalde en zo veel publicatieruimte bood, plots uit de aandacht verdween en in een Zuid-Afrikaanse gevangenis opgesloten zat op beschuldiging van staatsondermijnende “terroristische activiteiten”?
Hans: Het hoeft geen betoog dat de schrik groot was. Hij verdween echter niet ‘plots uit de aandacht’… de aandacht verschoof van zijn werk naar zijn omstreden persoon die na een seizoen in het paradijs ineens voor de rechter stond en een zware gevangenisstraf kreeg opgelegd. Ik vernam overigens tamelijk laat van zijn arrestatie, omdat ik in die periode nog in Canada verbleef en die zomer (vanuit het National Museum of Man) enkele Indiaanse dorpen in Brits Columbia bezocht. De schok was er niet minder om: mijn telefonisch contact met Parijs bleek verbroken.
Yves: In 1972 had je al eerder je belangstelling voor Breytenbachs poëzie laten blijken. Jij maakte deel uit van de jury die de dichtbundel Lotus bekroonde met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs (1972). Samen met Kees Fens en Huub Oosterhuis zetelde je in de jury. Heb je hieraan nog herinneringen?
Hans: Ik heb hier geen bijzondere herinneringen aan. Wel, dat de bijeenkomst tijdens de prijsuitreiking in Leiden heel geanimeerd verliep en Breyten ironisch opmerkte dat de bekroning een geval van nepotisme moest zijn, omdat ik een van de juryleden was. Gelukkig bleken Fens en Oosterhuis krachtig genoeg om het nodige weerwerk te leveren, al konden zij zich goed vinden in deze bekroning. Ook vermeldde Breyten in zijn dankwoord dat hij te midden van al die Zuid-Afrikaanse ‘witmense’ het zwarte schaap – ‘die swart skaap’ – was geworden, wat veel gelach uitlokte.
Yves: Al in 1972, dus nog voor de arrestatie en veroordeling van Breytenbach, wees je op de ethische dimensie van Breytenbachs artistieke werk. Mogelijk wilde je op die manier de artistieke én politieke persoonlijkheid van Breytenbach bekend stellen buiten de Raster-entourage. Dat is wat Jaap Goedegebuure althans beweert. Na een esthetisch-thematische en algemeen culturele benadering van Skryt weidde je in het nawoord immers uit over “de politieke en revolutionaire noties in zijn werk”: “Men zal het mij vergeven wanneer ik de ritmiese, estetiese en andere eigenschappen van Breytenbachs intiemere lyriek verder buiten beschouwing laat.” Sprak vooral de politieke schriftuur jou aan, ook gelet op de omstandigheden waarin Breytenbach zich bevond in Europa, waardoor de meer esthetisch grensverleggende bijzonderheden van het werk plaats moesten ruimen?
Hans: De ‘esthetisch grensverleggende’ eigenschappen van Breytens werk ruimden geen plaats in voor de politieke schrifturen, maar bleef altijd zelfstandig naast de politieke context van zijn anders geaard werk bestaan. Met andere woorden: de pure lyriek, het politiek getinte geschrift en een mengvorm van beide genres werden op eigen merites gewaardeerd.
Wat Jaap Goedegebuure hierover heeft geschreven is mij niet bekend, ik heb zijn beschouwing nooit onder ogen gehad.
Dit stuk verscheen eerder op Voertaal.
Laat een reactie achter