De superlatieven die Betje Wolff en Aagje Deken schrijven over hun verblijf in Trévoux buitelen over elkaar in de énige brief die er uit hun negenjarig verblijf daar overgebleven is. Die dateert van 3 juli 1789, ze zijn dan ruim een jaar in Frankrijk en ze zijn ‘aan het genieten’, zoals vers gepensioneerden tegenwoordig zouden zeggen. Ze dansen, gaan naar de schouwburg, maken heerlijke wandelingen, ontbijten bij vrienden, schrijven, eten. Weliswaar ziet Aagje wel dat heel Europa in oproer is, maar zij wonen in zo’n kleine stad dat het gedoe daar niet doordringt. ‘Wolffje, wy hebben hier meer vreugd in een week dan ik in al myn leven had!’ zegt Aagje aan haar vriendin. De Hollandse dames zijn geliefd, een zekere Brunet flirt met Betje en wil zelfs met haar trouwen – ‘pour moi keen warme bier’ was haar commentaar: voor mij niets wat te lang staat, wat over de datum is.
In 1789 schreven ze voor de Hollands markt Wandelingen door Bourgogne, en ook daarin is het een en al arcadië. ‘Wat zijn hier schoonheên die mijne oogen nimmer zagen!’ roepen ze uit en ‘natuur sloot met den mensch een vriendelijk verbond.’ Hier is vaste grond, schrijven ze, en dat moet Betje weldadig aangedaan hebben met haar herinneringen aan de voetjes die wegzakten in de Beemster modder. De lucht, de geuren, het licht, de vruchten aan de bomen, alles bevalt hun. Die schone natuur heeft zelfs invloed op de zeden, die in Bourgogne volgens Bet en Aag minder bedorven zijn dan in andere streken. In de beschrijving dringt zelfs klimaatactivisme door: ze klagen over de import van buitenlandse gewassen, die kunstmatig in stand gehouden worden bij de adel, terwijl de inheemse planten van nature overdadig bloeien en vruchten geven. De avonden zijn er mooier dan waar ook: sterren flonkeren, in de verte licht de rivier nog een beetje op, men hoort nog wat gezang, geliefden fluisteren elkaar kozende woordjes toe. En dan valt de nacht en de weldadige stilte. Ze leven in het allerheerlijkst oord dat verbeelding ooit schilderde, schrijven ze nog na hun terugkeer in Nederland.
Men zou makkelijk kunnen denken dat hun verblijf een aaneenschakeling van lustige natuurbeleving was, zeker als men de foto’s ziet van het huis waar ze woonden met uitzicht op de Saône, een beetje buiten het stadje, temidden van landerijen en bossen. Maar nu de spoiler: Trévoux was in de revolutietijd helemaal niet zo prettig. Vreemdelingen werden er gewantrouwd: ze konden immers gevlucht zijn omdat ze van adel waren, of omdat ze koningsgezind waren. Wie wist dat Betje en Aagje als patriotten het vaderland ontvlucht waren? In de Wandelingen komt één bedreigende situatie voor: als er een heftig onweer over Trévoux is getrokken, wordt dat door enkele inwoners gezien als Gods straf voor het verblijf van twee protestanten in hun stadje. Een paar mannen trekken naar het huis van de dames en gooien de ruiten in – die zullen zich trillend verscholen hebben in een hok zonder vensters. De plaatselijke priester neemt het voor hen op: God straft niet op deze manier.
Maar dat éne voorval in 1789 kan niet het enige zijn geweest tot hun vertrek in 1797. Er zijn notities bewaard gebleven van gemeentevergaderingen van Trévoux. Wat daaruit naar voren komt haalt de idylle stevig onderuit. Dat de prijzen van graan en vlees stijgen en er soms geen graan meer is voor de bakkers is nog wel het minste. Veel ingrijpender is dat er al in 1790 maar liefst 800 soldaten in het stadje ondergebracht worden. Matrassen en beddengoed moeten uit Lyon komen. Zoveel soldaten in een stadje van hooguit 3000 inwoners – de hele sfeer moet veranderd zijn. In de gevangenis breekt een besmettelijke ziekte uit. Een van hun vrienden zit daarin opgesloten. Ook worden er 200 personen vastgezet die in Noord-Frankrijk gevangen genomen zijn. De kerk wordt in 1793 een Tempel van de Rede, de geestelijken worden weggestuurd. Priesters die nog clandestien godsdienstoefeningen houden worden opgepakt. De toren van het kasteel wordt opgeblazen, evenals stadspoorten en fortificaties. Elke vreemdeling die het stadje binnenkomt moet langs een controlepost. Goederen van de adel worden verkocht. Er breken fikse rellen uit tussen aanhangers van het koningshuis en sansculotten. Er wordt een guillotine besteld. Het naburige Lyon wordt belegerd door radicale revolutionairen, 1604 inwoners krijgen de kogel of vallen onder het guillotine-mes.
Het is ondenkbaar dat het duo zich aan dit alles kon onttrekken. In het derde deel van de roman Cornelia Wildschut uit 1793 krijgt de lezer wel enige informatie over dat wat er zich werkelijk afspeelde in Trévoux. Een woeste menigte opstandelingen komt vanuit de bergen de stad in:
Nog zie ik hoe dit heir voorbij mijn woning trekt;
Dat bittere gelaat, met stof en bloed bedekt;
’t Geschreeuw, “Dat wet en vrijheid leeven!”
Doet mij nog op ’t herdenken beeven!
De kerels jagen de adel op die toevlucht zoekt bij burgers, geestelijken sluipen in burgerkleren de kloosters uit, en de menigte maakt kostbare koorgewaden en kerksieraden buit. De baron van Trévoux wordt gewelddadig aangevallen en sterft, ze plunderen en ruïneren zijn paleis. Nog diezelfde ochtend hebben Betje en Aagje de man die daar nu vertrapt ligt met ‘bloedige afgeknotte leden’, trots langs hun woning zien lopen. Een van hun vrienden, een jongen nog, die probeert de menigte te temmen, sneuvelt.
Geduchte omwenteling! wie heeft u ooit voorspeld?
Heeft ooit geschiednis iet, aan u gelijk, vermeld?
Gij streeft verbeelding ver te boven:
Wij zien ‘t, maar kunnen ’t naauw gelooven.
Zelf worden ze ook gemolesteerd. Op 9 februari 1794 haalt een troep opgefokte mensen hen uit huis en voert hen naar de commissie van de Bons Républicans Sans-culottes, terwijl ze beledigingen en verwensingen schreeuwen. De dames hebben clandestien vijf staven suiker (pains de sucre) verborgen gehouden. Die worden vervolgens in beslag genomen, en verdeeld, maar er volgt geen veroordeling.
Eén jaar duurde het vrije genieten, acht jaar moeten ze in toenemende angst in Trévoux in hun mooie huis gezeten hebben. En al in 1791 beseffen ze geen rijke dames meer te zijn: degene die hun kapitaal in Nederland beheert gebruikt dat voor zijn eigen slechtlopende zaken. Toen de politieke situatie in Nederland gestabiliseerd was, duurde het nog even voor een Friese weldoener voor hun reisgeld zorgde. Berooid, teleurgesteld, ziekelijk, kwamen ze terug. Voor hun boeken was al enige tijd geen belangstelling meer. Geen krant maakte melding van de terugkomst van het eens zo gevierde tweetal.
Dit stuk verscheen eerder op het weblog van Marita Mathijsen
Laat een reactie achter