Kinderen die in Vlaanderen opgroeien hebben aan het einde van het basisonderwijs een gemiddelde woordenschat Engels van 3000 woorden. Dat toonde onderzoek van KU Leuven onder leiding van Elke Peters aan. Die woordenschat is de goed meetbare indicator van functionele taalcompetenties die deze jonge kinderen in staat stellen om – veelal in een vrijetijdscontext – allerlei functionele, betekenisvolle boodschappen in het Engels te begrijpen en te produceren. Voor alle duidelijkheid: op de leeftijd van 11 jaar hebben kinderen in Vlaanderen nog geen enkel uur formeel onderwijs Engels gekregen. Nul. We weten allemaal waar die woorden vandaan komen. Het gaat hier om een schoolvoorbeeld van buitenschoolse taalverwerving gevoed door intrinsieke motivatie enerzijds, en blootstelling én participatie aan functioneel taalgebruik anderzijds. De leerlingen leiden uit de taalgebruiksdata die hun brein gretig verwerkt betekenissen van woorden en woordverbindingen af, alsook patronen rond grammaticaregels en uitspraak; dat proces gebeurt veelal onbewust (“impliciet”), vooral voor grammatica en uitspraak. Voor woordenschat ligt dat wat anders: ook al verwerven leerlingen veel woorden impliciet, toch denken ze, zelfs in game-achtige of Netflix-achtige contexten, soms bewust na over de betekenis van bepaalde Engelse woorden, zoeken ze die betekenis soms op in een vertaalapp of spreken erover met een ander. Woordenschatverwerving is, zelfs voor deze jonge kinderen, dus niet volledig “impliciet”, al ligt de kern van de expliciete én impliciete verwerving van de bovenvermelde 3000 woorden sowieso in de voeding vanuit motiverend, functioneel taalgebruik.
Vanaf de leeftijd van 12 komt daar formeel onderwijs Engels bovenop. De cocktail is krachtig. Door het formeel onderwijs Engels op school – eventueel aangevuld met CLIL-onderwijs – kan de blootstelling aan betekenisvol, interessant taalaanbod en het gamma aan spreek- en schrijfkansen verder uitbreiden, zodat leerlingen hun woordenschat en taalcompetenties uitbouwen om over steeds meer algemene onderwerpen te lezen, luisteren, schrijven en spreken (inclusief literaire teksten). Dat is de overgang van A2 naar B1 in het ERK. De eerste vergelijkende survey van moderne-vreemdetalencompetenties uitgevoerd door de Europese Commissie toonde meer dan 10 jaar geleden al aan dat van de Vlaamse 14-15-jarigen meer dan de helft een taalcompetentie Engels bezit op minstens het B1-niveau van het ERK. Dat zijn bijzonder indrukwekkende onderzoeksresultaten. Op school leren leerlingen ook weerbaarder te worden voor de vele Engelstalige boodschappen die hen via sociale media bereiken en die ze zelf gulzig opslorpen. Het is dan ook onbegrijpelijk – ja zelfs wereldvreemd – dat de Vlaamse regering voor leerlingen in de B-stroom van de eerste graad secundair het onderwijs Engels niet verplicht stelt. Het decreet schrijft enkel verplicht onderwijs Frans voor in de eerste graad van de B-stroom.
In het secundair onderwijs kan expliciete instructie in grammaticaregels ook volop renderen. De eminence grise van de SLA-onderzoeksgemeenschap, Rod Ellis, die wereldfaam opbouwde met zijn heldere onderzoekssyntheses, bepleitte onlangs in het tijdschrift TASK het principe om in beginfases van taalverwerving (zeg maar, op niveau A1/A2) vooral te focussen op het aanleggen van een sterke lexicale basis, gevoed door een rijke voeding van functioneel, betekenisvol taalgebruik. Expliciet grammatica-onderwijs levert volgens hem pas echt op als het (a) kan aangebracht worden bovenop die eerste lexicale laag en (b) de expliciete grammatica-instructie didactisch goed geïntegreerd wordt met het betekenisvolle taalgebruik van de besproken regel. Overigens toont steeds meer onderzoek aan dat veel kinderen van het lager onderwijs de cognitieve maturiteit niet bezitten om echt te kunnen profiteren van abstract grammatica-onderwijs. Dat maakt van adolescenten efficiëntere vreemdetaalleerders dan jonge kinderen (en dat onderzoeksresultaat druist tegen de intuïtie van leken in): zij kunnen immers zowel impliciet als expliciet taalleren. Overigens zal expliciet onderwijs vanaf een bepaald niveau ook nodig worden om leerlingen te laten voldoen aan de groeiende eisen qua correctheid die aan hun productie worden gesteld.
Op het niveau van het hoger onderwijs stoten onderwijsgevenden zowel op de vorderingen die studenten qua Engelse taalcompetenties hebben gemaakt als op de beperkingen. Die beperkingen zijn in een aantal gevallen van taaloverstijgende aard. Als bijvoorbeeld docenten van het hoger onderwijs klagen dat veel studenten er onvoldoende in slagen om heldere, goed samenhangende en goed gestructureerde teksten in het Engels te schrijven, dan is dat voor de meeste gevallen een taaloverstijgend probleem: diezelfde studenten vertonen diezelfde lacune voor hun moedertaal.
Hoe dan ook: de huidige generatie jongeren beheerst het Engels veel beter dan de vorige generatie. Het is dus niet allemaal kommer en kwel in het rijk van het vreemdetalenonderwijs. Het is een succesverhaal dat zelden oplicht in het onderwijsdiscours in de media. Het is ook een verhaal dat aantoont dat leerlingen wel degelijk heel wat aspecten van een taal kunnen verwerven zonder er expliciete instructie over te krijgen.
Dit stuk verscheen eerder op Duurzaam onderwijs
Laat een reactie achter