Frédéric Beigbeder over de hedendaagse Franse literatuur
In de wereld van literatuur blijft Frankrijk een uniek bastion van eruditie, zo betoogt de Franse romancier Frédéric Beigbeder in zijn onlangs verschenen Dictionnaire amoureux des écrivains français d’aujourd’hui. “Frankrijk is het enige land dat nog steeds gelooft dat boeken belangrijk zijn. (…) In het buitenland zijn er enorm veel schrijvers, maar ze worden niet zo vereerd als bij ons. In Frankrijk praat iedereen over boeken zonder ze noodzakelijkerwijs open te slaan.”
Beigbeder wijst in dit verband onder andere op het grote aantal pagina’s dat de Franse kranten nog steeds inruimen voor de literatuur (‘alsof de krant 8 pagina’s inruimde voor filatelie zonder dat iemand nog postzegels gebruikt’) en dat in Frankrijk iedereen bij iedere kwestie van enige importantie nog steeds graag naar schrijvers luistert. Het lezen loopt achteruit, maar de leescultuur staat ferm overeind.
Persoonlijkheid
Ik weet niet zeker of je kunt generaliseren over ‘het buitenland’ (zou er bijvoorbeeld in Midden-Europa niet ook nog eerbied voor de literatuur zijn?), maar ik moet toegeven: ik kocht dit boek toen ik onlangs in Parijs was, in een warenhuis met een gigantische boekenafdeling, waar ik bovendien moeite moest doen om bij de tafel ‘pas verschenen literatuur’ te komen, doordat de mensen zich voor die tafel stonden te verdringen.
Ook in Frankrijk wordt er minder gelezen, maar je moet nog steeds wel bijblijven.
Alleen in zo’n cultuur kan waarschijnlijk zo’n boek als dat van Beigbeder verschijnen: een schrijver bespreekt 281 van zijn nog levende collega’s (als een auteur dit voorjaar overleed, werd ze afgevoerd). In de Nederlandstalige cultuur zou dat onmogelijk zijn. Ik zou om te beginnen geen schrijver kunnen bedenken die zelfs maar de schijn probeert op te houden dat hij iets kan vertellen over 281 van zijn collega’s. Nederlandse schrijvers lezen niets en laten zich daarop voorstaan. Ja, je hebt Herman Brusselmans, maar die maakt toch vooral allerlei grappen over het uiterlijk of de persoonlijkheid. En je hebt Arnon Grunberg, een van de weinige Nederlandse romanciers die duidelijk een groot lezer is, maar die verhoudt zich ook niet speciaal tot de Nederlandse literatuur.
Petitie
In het boek van Beigbeder gaat het eigenlijk altijd in de kern om de schrijver als schrijver: wat hij bespreekt is het oeuvre, en de manier waartoe Frédéric Beigbeder zich ertoe verhoudt. Hij verhoudt zich dus op de een of andere manier tot al deze schrijvers, en zijn Dictionnaire amoureux laat daarmee zien dat de literatuur een discussie is.
Hij heeft de schrijvers daarbij ingedeeld in een groot aantal categorieën (een schrijver kan in meer dan één categorie zitten): de veramerikaniseerden (zoals Olivier Adam), de apostelen van het geluk (zoals Claire Berest), de autorealisten (zoals Catherine Millet), de geïnstitutionaliseerde avantgarde (zoals Hervé Le Tellier), enzovoort. Daarbij steekt Beigbeder ook zijn voorkeuren niet onder stoelen of banken: hij heeft een categorie ‘De grootste Franse schrijver’ (in het enkelvoud), en daarop staan Emmanuel Carrère, Jean Echenoz, Michel Houellebecq, Pierre Michon, Patrick Modiano en Yasmina Reza. Het stukje over Houellebecq heet ‘de beste onder ons’ en begint zo:
Laat ik er geen doekjes om winden. Michel Houellebecq is de beste romancier in dit boek.
Aan de andere kant heeft Beigbeder een hekel aan ‘gezeur’ (alsof Houellebecq) niet ook gezeur is, en schrijvers als Annie Ernaux en Édouard Louis komen er daardoor minder goed vanaf: De laatste noemt hij ‘de calimero van de letteren’ en hij begint zijn stukje zo:
Ik stel me Édouard Louis voor terwijl hij inspiratie zoekt: “Eens kijken.. Waar kan ik vandaag over jammeren? Het racisme en de homofobie van de noorderlingen? Al gedaan (En finir avec Eddy Belleguele, 2014); een petitie tegen Marcel Gauchet? al gedaan… ach ja! De ziekte van mijn vader heb ik nog over!
Geen letters
Maar die ironische toon gaat gepaard met echte kennis van het werk en bovendien zegt hij dat Louis natuurlijk een plaats verdient in het boek.
Een andere eigenaardigheid van Beigbeder is zijn grote ijdelheid. Vooral van de schrijvers die hij als de grootste ziet moet hij ook laten weten dat hij ze ook persoonlijk kent. Houellebecq heeft bijvoorbeeld bij hem gelogeerd. Maar ook daar staat die ijdelheid kennelijk niet in de weg dat hij romans van minstens 281 Franse hedendaagse schrijvers serieus gelezen heeft en weet te karakteriseren. Hij neemt bovendien ook anderen hun ijdelheid niet kwalijk.
Zijn boek is daarmee een mooie gids voor wie de Franse literatuur een beetje wil volgen: je weet wat voor vlees je met Beigbeder in de kuip hebt, dus je hoeft hem absoluut niet te volgen in zijn voorkeuren. Maar de schrijvers die hij noemt, moet je eigenlijk wel allemaal kennen.
In zijn voorwoord zegt hij dat de Franse literaire cultuur de moeite van het bestuderen waard is, juist omdat het een bastion is, een Astérix-dorp van de eruditie, of in ieder geval van het vertoon van eruditie. Ik moet daarbij zeggen, zonder al mijn informatie over die cultuur nu te willen ontlenen aan dat ene bezoekje dat ik, na een jarenlange corona-onderbreking heb gemaakt, dat mij tegelijkertijd opviel toen ik in de Parijse metro, dat je anders dan een paar jaar geleden nauwelijks nog mensen boeken zag lezen. Ook daar zat de meerderheid van de mensen op hun telefoon. En het belangrijkste dat getoond werd, waren geen letters.
Frédéric Beigbeder. Dictionnaire amoureux des écrivains français d’aujourd’hui. Paris: Plon, 2023. Bestelinformatie.
Laat een reactie achter