In 2013 publiceerden de Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman een artikel van me over satirische bijbelboeken waar ik nog steeds met genoegen aan denk. In het sindsdien verstreken decennium hebben zich in voetnoten weinig liefhebbers van het artikel gemeld. In het stuk schreef ik: ‘Controverse en navolging zijn goede indicatoren voor betekenis’. Ik zou nu aan ‘betekenis’ ‘succes’ toevoegen.
Het stuk over de bijbelboeken zorgde noch voor controverse, noch voor navolging. Ik moest daar bij de afronding van de reeks over Boerekermis engszins mismoedig aan denken. Controverse heeft de tekst ogenschijnlijk niet opgeleverd, navolging wel. Betekenisvol aan navolgingen is dat het ook receptie-documenten zijn: de navolger volgt na wat hem of haar betekenisvol leek en voegt toe waar de oorspronkelijke tekst mogelijkheden tot uitbreiding en nieuwe betekenissen onbenut had gelaten.
Nu kan Boerekermis gezien worden als een aemulatio van Bredero (zoals eerder betoogd). Ook Rotgans kende behalve een reeks herdrukken enkele navolgers. Om me te beperken tot een tweetal: Enoch Krook in 1709 en Frans Greenwood in 1733. Ik kreeg de indruk dat beide auteurs niet ambieerden hun voorganger naar de kroon te steken. Buiten het bestek van deze reeks valt de analyse van deze teksten als receptie-documenten. Slechts wat schoten voor de boeg.
Met het motto ‘Door Yver Bloeid De Konst’ trad Krook in mei 1709 naar voren met het kluchtspel De Boerekermis, ‘met zang en dans’. Rotgans leefde op dat moment nog. Krook maakte toneel van de boerenkermis en voegde nog een ander element toe: in een ‘Kamer, in een Herberg, in een Hollandsch Dorp’ hijsen Adriaen en Klara zich in boerenkleren en verschijnen in het dorp ten tonele als Aart en Klaasje.
De verkleedpartijen zetten zich voort: Jan verkleedt zich als boerin en luistert voortaan naar de naam van Griet. Waar Rotgans’ ik-figuur afstand nam van de boeren en zich beperkte tot zien, vragen en verwonderen, daar kruipen bij Krook de min of meer beschaafde lieden in de kleding van de boeren. Zij observeren niet, maar participeren (incognito).
Interessanter nog is de navolging van Frans Greenwood, Boere-Pinxtervreugt, in 1733 uitgegeven door Arnold Willis, befaamd uitgever in Rotterdam. In 612 versregels schetst Greenwood een ander boerenfeest: het pinksterfeest. In zijn opdracht aan Willem Snellen bekent de dichter dat Rotgans zijn ‘doorluchtig’ voorbeeld was. In de tekst zelf is er een knipoog naar Bredero, waar bij optredens van volkszangers het lied ‘Arent Pieter Gyze’ klinkt. Een paar keer verwijst Greenwood naar Don Quichot.
Boere-Pinxtervreugt begint net als Boerekermis met de vaste elementen van het epos: de propositio en de invocatio.
My lust de Pinxtervreugt der wufte dorpelingen
Te ontvouwen, in myn gedichten op te zingen.
Daarbij vraagt hij om de assistentie van Momus, ‘gy die lust en leven schept in boert en spotterny’. De toon is daarmee gezet. Op een bepaald moment lijkt de verteller de toon wat kwijt en dan vraagt hij Momus andermaal om steun.
Greenwood nam van Rotgans de figuur van de buitenstaander en waarnemer over. In de vroege ochtend is er op straat een leven van belang, terwijl onze man van buiten nog ligt te ‘ronken op myn slaapkoets’. Hij ziet hoe jan en alleman, deels half aangekleed, zich rept naar de plaats van de vreugde. Net als bij Rotgans doet de waarnemer (en ik-figuur) zijn best om van de dorpelingen en omstanders te horen wat er aan de hand is. Heel veel wijzer wordt hij niet van de malle zinnen (met veel stopwoorden en dialect) van de dorpelingen, al verschaffen de ontmoetingen hem wel inzicht in hun drank- en vechtlust.
Het hart van de vreugde bestaat in het ‘vogelschieten’. Een reeks van dappere mannen met aftandse wapens maakt zich gereed, het ene ongeluk na het andere. Aan het einde is er wel een winnaar: Piet Jan Krynen.
De schutterkoning wordt toegejuicht en toegesproken. Die toespraak, door een zekere Huig, is een aaneenschakeling van malligheden. Zijn uitval naar de verliezers valt echter niet goed. Het vervolg kent veel strijd om vrouwen, begeleid door zang en dans en drank. Zoals het hoort, eindigt het feest in een gevecht en onze waarnemer maakt zich uit de voeten: ‘Niet veilig was ’t hier, naar my dacht, te blyven staan’. Hij spreekt nog wel woorden van afkeer van ‘dit woest en ongebonden leven’.
In gedachten zie ik Greenwood weer naar huis gaan, om zich verder te wijden aan de glasgraveerkunst. Die kunst heeft (in het Dordrechts Museum bijvoorbeeld) de tand des tijds beter doorstaan dan zijn Boere-Pinxtervreugt, al verscheen er van dat gedicht van Greenwood (behalve de herdruk in 1760) in 1975 nog wel een fascismile-herdruk met een viertal fraai ingekleurde gravures. Aan Boere-Pinxtervreugt is overigens in de bewonderenswaardige Greenwood-monografie van F.G.A.M. Smit, uitgegeven in eigen beheer in Peterborough, niet heel veel te vinden. Wat wel opvalt, is dat de gravures in het boek van Smit niet ingekleurd zijn. Wel veel speculaties over de maker van de gravures.
Dit stuk verscheen eerder op de website van Jacob Campo Weyerman
Laat een reactie achter