Ik ben erg blij en gelukkig met publicatie mijn artikel ‘Bourdieu is terug (van nooit echt weggeweest)’ in het nieuwe nummer van wetenschappelijk tijdschrift TNTL (Tijdschrift voor Nederlandse Taal en Letterkunde, intussen aan zijn 139ste jaargang toe). Het is mijn bijdrage aan een lopend debat, dat vorig jaar werd ingezet door Sander Bax, Jeroen Dera, Kila van der Starre en Anne Oerlemans. Aanleiding was de schematische weergave van (de ontwikkeling van) het Nederlandse literaire veld, die Gilles Dorleijn en Kees van Rees presenteerden in hun bijdrage aan de bundel ‘De productie van literatuur. Het literaire veld in Nederland in 1800-2000’ die in 2006 verscheen . In drie overzichtelijke schema’s geven beiden de verhoudingen tussen de literaire instituties in Nederland weer in resp. 1800, 1900 en 2000.
In het onderwijs bleken zeer bruikbare schema’s. Vooral dat van 2000 was een dankbaar onderwerp in colleges, waarbij het elk nieuw jaar meer opviel hoe snel de veranderingen zich sinds 2000 voltrokken. Vrijwel iedere institutie – of het nou het Fonds voor de Letteren betrof, de literatuurkritiek, het middelbaar onderwijs, noem maar op – onderging grote of kleinere veranderingen, vrijwel altijd vanwege de digitale revolutie.
Het was dus mooi en leerzaam om studenten het schema van 2000 te tonen en verschillen te laten signaleren (tijdens één college verzuchtte iemand: ‘er is de afgelopen twintig jaar meer veranderd dan tussen 1800 en 2000’).
Deze denkoefening werd vorig jaar, in TNTL, systematisch uitgevoerd door Bax en de zijnen. Zij komen, heel kort samengevat, tot zeven kwesties die sinds Dorleijn en Van Rees schema van 2000 veranderd waren:
- Alles wat digitaal is
- ‘Literaire evenementen in de breedste zin’
- Literaire prijzen ontbreken
- Literaire kritiek in alle niet-klassieke vormen
- Talentontwikkeling: schrijfopleidingen; productiehuizen; agenten
- Distributie
- ‘Organisaties die zich bezighouden met literatuurpromotie en leesbevordering’
Hierop reageerde Gaston Franssen met de vaststelling dat de aanpassingen van Bax e.a. welkom en terecht waren, maar dat hier geen sprake was van een analyse van het literaire veld zoals Bourdieu dat definieerde. Als illustratie presenteerde Fransen zijn schema van het actuele veld van de Nederlandstalige poëzie, dat qua opzet en inzet inderdaad teruggrijpt op Bourdieu’s schema van het Franse literaire veld in de tweede helft van de negentiende eeuw.
Opnieuw een mooie denkoefening. Ik zag er op mijn beurt aanleiding in om een meer kwalitatieve toespitsing voor te stellen. Bij het latere gebruik van het model van Dorleijn en Van Rees lag steeds de nadruk op de institutionele kant van de veldverhoudingen, terwijl er wel degelijk – ook met Bourdieu in de hand – inhoudelijke, ‘poëticale’, analyses mogelijk en zelfs zeer zinvol zijn. Ik illustreer dat aan de hand van twee (hier beknopt gehouden) testcasussen: het carrièreverloop van Ilja Leonard Pfeijffer en de poëzieproductie bij uitgeverij De Bezige Bij tussen 2018-2022.
Het is mooi deel te zijn van een constructief lopend debat in de moderne-neerlandistiek – en wie weet mogen we nog nadere voortzetting ervan verwachten?
Mijn artikel is via open access beschikbaar en te lezen.
Erik-Jan Kuipers zegt
Bedankt voor dit waardevolle artikel! Ga het nu doorlezen.
Robert Kruzdlo zegt
Als kunstenaar geloof ik, dat een mens steun zoekt bij gelijken, maar er zijn kunstenaars die van de veilige vluchtheuvel al springen: Mein.Haus.Am.Michaelerplatz willen/wilde bevrijdt blijven, …blijven van inlijving door wat en wie dan ook, omdat er een niet georganiseerde bewustzijn de basis is. Ja achteraf. Zoals in dit onderzoek. Achteraf verklaringen. Wie een monster voorbrengt wordt daarna getemd. En Bourdieu was dé dompteur, die alles wilde dresseren. De circusdirecteur, die zichzelf buitenschot hield. Aliteratuur is net zo belangrijk als taalkunde. Achteraf, ja achteraf…, ja achteraf krijgt alles zijn hokje, etiket en ontsnapt nooit, niet aan de drift van verklaren of misschien toch: https://www.youtube.com/watch?v=DRI_ZSh6iF4
Robert Kruzdlo zegt
Zonder voorontworpen kaders moet je als criticus des te harder op zoek naar andere kaders: van jezelf en van de schrijver. Maar Bourdieu geeft die kaders toch niet¿