Over Op weg naar het einde en Nader tot U
Ik heb altijd een verwantschap met hem gevoeld, in die dorst naar het bereiken van de grens van het zegbare, in die afkeer, bij hem, om te estetiseren, en vooral in zijn gave, dat hij nooit clichés gebruikte. Dat schrijft Reve in maart 1963 aan de zusters Meyer en de auteur met wie verwantschap wordt gevoeld is een dichter, Herman Gorter. Reve legt in die maand de laatste hand aan Brief uit Gosfield, de vierde brief in Op weg naar het einde. Op 15 maart las hij drie gedichten voor tijdens een lezing; ze vielen ‘in goede aarde’, aldus zijn biograaf, die er niet aan toevoegt welke gedichten het waren. Op weg naar het einde verscheen in november. Het motto boven de eerste brief was een kort, titelloos gedicht:
Wat zegt u daarvan? Een mens hoort er van op:
Opgehouden met roken, ben ik, acht en dertig jaar oud,
Begonnen gedichten te schrijven.
Zuipen en de rest net als vroeger.
Een gedicht, dat verwijst naar het schrijven van gedichten en vooral het beginnen daarmee, vormt de introductie tot een boek dat voor het grootste gedeelte uit proza bestaat. Pas de laatste brief in het volgende brievenboek, Nader tot U, bevat weer twee gedichten; dertig Geestelijke Liederen vormen daarna de werkelijke afsluiting. Brieven en liederen: blijkbaar zijn dat de genreaanduidingen die de lectuur van meer dan driehonderd bladzijden tekst moeten sturen. Brieven worden gelezen en zijn doorgaans gericht aan een individu; liederen worden aangehoord en kunnen collectief worden meegezongen. Maar binnen de brieven is een scala aan andere tekstsoorten te vinden. In een fraai artikel uit 2014 in De Gids somt Piet Gerbrandy ze op: ‘reisverslag, tirade, satire, kort verhaal, erotische fantasie, confessie in de traditie van Augustinus en Rousseau, mystiek visioen’. Telkens hanteert Reve een bijpassende stijl: ‘Dat Reve daarbij zelfs binnen één zin verschillende stijlregisters tegelijk bespeelt, van het verhevenste tot het banaalste, maakt hem tot de verbluffendste prozaïst van onze literatuur.’
Het neemt niet weg dat Gerbrandy de brievenboeken in hun geheel als een vorm van poëzie ziet. Het einde waarnaar de ‘ik’ op weg is, de ‘U’ die wordt genaderd: als een pelgrim is de ‘ik’ afgereisd naar een bestemming. Wat we lezen, kan worden beschouwd als een bundeling van pelgrimsliederen, ‘waarin de reis, op goed middeleeuwse wijze, een allegorisch karakter heeft.’ Wanneer de bestemming naderbij komt, groeien de brieven steeds meer uit tot een ‘lied’. Al in Op weg naar het einde wordt een brief, de laatste, aangekondigd als een psalm: Op de wijze van “Een Duif Van Verre Terebinten”. Voor de orkestmeester. Een kunstig lied. ‘Een Duif Van Verre Terebinten’ verwijst naar een oude berijming van psalm 56. De aanwijzing ‘Voor de orkestmeester’ is in veel psalmen te vinden. In de laatste drie brieven van Nader tot U komt de aanwijzing terug. Brief door tranen uitgewist wordt verder getypeerd als ‘Een herfstlied, of avondzang’, Brief in de nacht geschreven en Brief uit het huis genaamd ‘Het gras’ zijn beide een ‘nachtlied.’ Na in totaal elf brieven, waaronder vier ‘liederen’, komt met dertig Geestelijke Liederen de apotheose.
Het doet enigszins denken aan De avonden: ook daarin brak aan het slot een lyrisch, religieus register door. Gerbrandy trekt de vergelijking niet en dat is voorstelbaar: het verschil is groot. In De avonden was de komst voorbereid, maar onverwacht; het gebruik van het register bleef beperkt tot verspreide zinnen en de slotalinea’s. In de brievenboeken wordt het vanaf het motto voorbereid en manifesteert het zich steeds intenser. In Brief uit het huis genaamd ‘Het gras’, de laatste brief in Nader tot U, wordt de climax bereikt: proza en poëzie, de tekstsoort die traditioneel voor het lyrische is gereserveerd, gaan werkelijk in elkaar over. Al in de eerste brief kwam het eigen woonhuis voor in de titel: geografisch was de ‘ik is de hele tijd op zijn bestemming. De werkelijke bestemming blijkt wanneer de hand van de ‘ik’ een heel nieuw gedicht schrijft. Het blijkt een sleutelgedicht: een jongen die enige tijd geleden was gezien in Woudsend en Heeg, de dood en een ‘U’ worden met elkaar vereenzelvigd; ‘nader tot U’ zijn de laatste drie woorden. Voorzien van een titel, Herkenning, en van versregelwit komen de regels daarna terug in de Geestelijke Liederen.
Het zal geen toeval zijn dat in de beste artikelen die over de brievenboeken zijn geschreven, of ermee kunnen worden verbonden, de poëzie het uitgangspunt vormt. In 1982 schreef Anneke Reitsma ‘Nu weet ik, wie gij zijt…’. De eerste woorden van Herkenning vormen het uitgangspunt voor een beschouwing over het godsbegrip in de Geestelijke Liederen: God is een aspect van de mens zelf die naar Zijn beeld is geschapen. God huist in de mens en laat zich ervaren in wat eeuwig lijkt te wijken: de dood en een jongen die was gezien, maar verder niet benaderd. Reitsma illustreert het uitvoerig met uitspraken van Reve en voegt er het nodige aan toe, maar er kan misschien ook iets anders aan worden toegevoegd: ondanks het eeuwig wijken overheerst in het gedicht een toon van berusting. Daaraan zijn elf brieven voorafgegaan. Dood en jongens kwamen er vaak in voor, maar ze hadden in hun meedogenloosheid vaak een depersonaliserende uitwerking: de ‘ik’ houdt stand door – onder meer – de handeling van het schrijven. Het noemen van die handeling vormt het sluitstuk van het proza in Nader tot u: ‘mijn hand schreef het op’. De onvoltooid verleden tijd maakt plaats voor het hier en nu van een epifanie:
Herkenning
Nu weet ik, wie gij zijt,
de Jongen die ik eenzaam zag te Woudsend en daarna,
nog op dezelfde dag, in een kafee te Heeg.
Ik hoor mijn Moeders stem.
O Dood, die waarheid zijt: nader tot U.
Het is een inzicht waardoor de ‘ik’ zich niet gekweld of bedreigd voelt. Evenals De avonden eindigen de brievenboeken met de aanvaarding van wat in de epifanie duidelijk wordt.
Verwijzingen
Brieven aan Josine M. 1959-1975, Amsterdam 1981, p. 25
Nop Maas, Gerard Reve; kroniek van een schuldig leven 2, Amsterdam 2010, p. 45
Piet Gerbrandy, ‘Uit de diepten; de volmaakte voorlopigheid van Op Weg Naar Het Einde en Nader Tot U’, in De Gids 2014, nr. 4, 3-7, Ook in De jacht op het sublieme; zin, lust en poëzie, Amsterdam 2014, 106-118. Citaten p. 107 en 108.
Anneke Reitsma, ‘Nu weet ik wie gij zijt’…; over de poëzie van Gerard Reve, in Ons Erfdeel 1985, nr.3, p. 428-431.
Dit stuk verscheen eerder op het weblog van Gert de Jager.
Dit is het eerste deel van het hoofdstuk over de brievenboeken in Over Gerard Reve en stijl, dat in maart 2024 zal verschijnen. Op Neerlandistiek verschenen vanaf september delen van eerdere hoofdstukken. Citaten van Reve staan cursief gedrukt.
Laat een reactie achter