Het decembernummer van het wetenschappelijk tijdschrift Poetics (ja, mensen, voor sommige tijdschriften zijn decembernummers wat pepernoten zijn voor de Albert Heijn) wijdt een heel nummer aan literaire prijzen, met onder andere artikelen over de literaire prijs die, om wat voor duistere reden dan ook, voor velen aan de top van de pyramide lijkt te staan: de Nobelprijs.
Een van die artikelen is ‘The Symbolic Economy of the Nobel Prize in Literature‘ waarin de bekende Franse sociologe Gisèle Sapiro laat zien hoe macht in de literaire wereld verbonden is met het wel of niet krijgen van de Nobelprijs. Decennialang ging de prijs om te beginnen vrijwel alleen naar westerse (mannelijke) schrijvers. De laatste tijd komt daar verandering in, maar nog steeds is het nodig dat je werk op zijn minst in enige grote Westerse taal beschikbaar is (of in het Zweeds, want de commissie bestaat uit Zweden). Heel belangrijk, zo laat Sapiro zien, is ook dat de grote uitgeverijen, zoals Gallimard, een belangrijke rol spelen. De drie recentste Franse Nobelprijswinnaars (Le Clézio, Modiano, Ernaux) zijn allemaal bij Gallimard uitgegeven, en dat geldt ook heel veel van de recente anderstalige winnaars, die Gallimard al in vertaling in het fonds had.
Beschikbaar
Omdat van een Nobelprijswinnaar vrijwel gegarandeerd veel meer exemplaren worden verkocht, zoals Sapiro voorrekent, strijken dus uiteindelijk vooral dit soort grote uitgeverijen met de winst van de Nobelprijs.
Een interessant deel van het artikel gaat over taal. Want veel belangrijker dan het Frans is voor de Nobelprijscommissie inmiddels die taal, hoezeer er uit kringen van de Zweedse Academie ook is getracht om de dominantie van het Engels tegen te gaan. Sinds 1990, zo laat Sapiro zien, heeft nooit meer iemand de Nobelprijs gewonnen wiens werk niet al voor de toekenning in het Engels beschikbaar was, terwijl er soms wel nog snel werk in het Frans en het Duits vertaald moesten worden. Dat is des te opmerkelijker omdat zowel het Franse als het Duitse taalgebied een veel rijkere traditie van literaire vertalingen kent. Ook worden volgens Sapiro de kansen van een schrijver op de Nobelprijs verhoogd als die schrijver eerst de Booker Prize wint – en dat is een prijs die statutair alleen gewonnen kan worden met werk dat in het Engels beschikbaar is.
Zambia
Maar voor alles geldt dat het percentage Engelstalige schrijvers dat de prijs in de wacht sleepte, in de loop van de tijd bijna is verdubbeld: voor 1990 was dit 21 procent, daarna 39 procent. Overigens was die 21 procent ook al meer dan voor enige andere taal: de naaste concurrent, het Frans, leverde voor 1990 13,6 procent van de winnaars, en erna nog maar 9 procent.
Het laat iets zien dat we natuurlijk op allerlei andere terreinen ook zien: het Engels is de taal van het internationale podium. Wie geen Engels spreekt, is steeds minder ‘internationaal’. Je ziet er ook de volgens mij minder gewenste kant van: iemand voor wie het Engels de moedertaal is, heeft daardoor veel gemakkelijker toegang tot het internationale podium dan voor wie dat niet het geval is.
Dat is niet zozeer ongewenst omdat het zielig zou zijn voor de schrijvers (er zijn zoveel schrijvers op de wereld dat de kans voor ieder van hen om die prijs te krijgen sowieso bijzonder klein is), maar wel voor de rest van de wereld, de lezers. Want het betekent dat we, ook als we literatuur lezen om onze blik te verruimen, in de praktijk maar een klein deel van de werkelijkheid krijgen voorgeschoteld. Niet van het kleine dorpje in Zambia, wel van het kleine dorpje in New Hampshire.
Jona Lendering zegt
Het zou leuk zijn zoiets ook eens voor de Nederlandse literaire prijzen uit te zoeken. Zonder vooroordelen over “de” Grachtengordel te willen herhalen, durf ik de stelling wel aan dat een Amsterdamse uitgeverij handiger is voor wie een prijs wil winnen dan een uitgeverij buiten de Randstad.